Door Leonard Boon

OP EEN AVOND ZAKKEN twee engelen naar Sodom af. Ze gaan naar het huis van Lot, de neef van aartsvader Abraham. Ze waarschuwen hem dat de stad de volgende dag ophoudt te bestaan: de Heer zal haar met man en muis vernietigen. Lot treuzelt echter om te vertrekken. Zijn schoonzoons geloven niets van het doemverhaal. En wat neem je in godsnaam mee?
De engelen slepen hem dan maar eigenhandig de stadspoort uit, tezamen met zijn vrouw en zijn twee dochters. ‘Scheer jullie weg’, zeggen ze tegen hen, ‘en durf niet om te kijken!’

Het gezin vertrekt naar het miezerige plaatsje Tsoar iets verderop. Wanneer zij ’s ochtends aankomen, regent het vuur en zwavel boven Sodom. De vrouw van Lot draait zich om en verandert in een zuil van zout.

Sodom en Gomorra
Sodom en Gomorra – Schilderij (1842) van de Roemeense schilder Picu Pătruţ


In de zoutmijn

Waarom zout? Waarom verandert de vrouw van Lot niet gewoon in een rots? Van al onze smaken is zout alleszins de meest existentiële. De mens zocht en vond allerlei manieren om de tijd een tijdje uit te stellen. Pekelen is daar eentje van. Door voeding te pekelen onttrek je vocht uit het organisch weefsel en zet je bacteriën buiten spel; het stuit de vervaldatum. Ironisch genoeg is zout dodelijk voor de mens. Volgens mijn leraar chemie in het derde is een eetlepel voldoende om een volwassen mens te vergiftigen.

De kerk van Wieliczka
De kerk van Wieliczka, uitgehouwen in de zoutmijn – © Shutterstock

Hoe dan ook, de moderne mens haalde tonnen zout uit de grond. Zo bijvoorbeeld in Wieliczka in Polen. Ik weet niet of ik het bijbelverhaal van de vrouw van Lot kende toen ik in 2011 deze zoutmijn bezocht; het is een must see als je naar Krakau gaat. Al vele duizenden jaren zoekt de mens er naar zout, een paar holbewoners doen dat nog steeds. Hun wassen beelden zijn een van de vele bezienswaardigheden die her en der in de mijngangen zijn rondgestrooid. De rondleiding voert je steeds dieper in het ondergrondse labyrint. Alles bij elkaar strekken de gangen zich uit over meer dan 300 km – je wandelt niet alles.

Een zoutmijn zoals die van Wieliczka is echt een stad op zich, een kluwen van kokers en schachten, kamers en gangen. Maar er zijn ook kantoren, refters, slaapvertrekken, toiletten. Je zou er een leven kunnen leiden, verstoken van elke vorm van zonlicht, net zoals de strikt in grotten levende, blinde grottenolm. Geen idee wat dat met een mens zou doen. Een graf hoeven ze alvast niet meer te graven wanneer je het loodje legt.

Psychische tranen

Ook in het menselijke lichaam zit behoorlijk wat zout. Het zoutgehalte van de mens benadert dat van zeewater. Zout zijn ook onze tranen, een bijzonder complex lichaamssap. Ze worden geproduceerd door ons ‘traanapparaat’. Een fantastisch woord. In mijn verbeelding is het een groot netwerk van pijpen en buizen waarvan enkel het kraantje zichtbaar is, zoals dat ene drinkfonteintje in een voor de rest uitgestorven Italiaans dorp. De mens is trouwens het enige dier dat huilt om zijn emoties te laten zien. Het gaat in dit geval om emotionele of psychische tranen, in tegenstelling tot de basale en reflexmatige tranen.

Hoe kunnen wij ons de menselijke ziel voorstellen, de bron van onze psychische tranen? Een hulpmiddel vind ik in de roman Duizelingen van WG Sebald. Sebald haalt in zijn roman aan dat de schrijver Stendhal de zoutmijn van Hallein in Oostenrijk bezocht. Op het einde van zijn rondleiding kreeg Stendhal een met zoutkristallen bezette tak van een van de mijnwerkers cadeau. Stendhal op zijn beurt gaf het geschenk aan zijn geliefde. Voor hem was het kristallisatieproces dat de dode tak in een waar wonderwerk had veranderd ‘een allegorie voor de groei van de liefde in de zoutmijnen van onze ziel.’

Het is een mooi beeld, de ziel als zoutmijn. De herinnering is dan het bestand waaruit de menselijke geest is opgemaakt: wij winnen verloren tijd. De metafoor van de zoutmijn helpt ons ook om de metamorfose van de vrouw van Lot beter te begrijpen. Iemand die uitsluitend in de krochten van zijn verleden leeft, hoeft enkel nog te sterven om dood te zijn. Een mens zonder toekomst wordt zijn eigen aandenken; hij versteent. Maar vooruit is de weg en Tsoar is zeker nog een paar uur wandelen. Ik durf te wedden dat die arme Lot, staatloze en weduwnaar in één klap, op die vervloekte morgen in Tsoar stevig aan het blèten was.