EEN MAN STAAT in een ruimte die op een opgeruimde zolder lijkt. Geen decor, geen uitleg. Alleen een paar deuren die tegen een muur leunen.
Een zware balk snijdt het beeld vertikaal in twee: links donker, rechts lichter. Achteraan, in het donkere deel, tekent zich een trap af die naar een hoger niveau leidt, maar die volledig in de schaduw verdwijnt.
Het is alsof de man aarzelend uit de balk tevoorschijn komt — niet kordaat, maar voorzichtig. Of het stappen is, valt niet te zeggen. Misschien zit hij gewoon stil op een balkje, denk ik nu. 
De man is formeel gekleed, met das — niet de kledij die je op een zolder verwacht. Het licht valt op zijn profiel. Zijn vriendelijke gezicht is zichtbaar, maar niet frontaal: de kijker wordt niet aangesproken. De kijker is afwezig. Hij straalt rust uit, waardigheid, minzaamheid.
Alles in deze foto ademt voorzichtigheid en sereniteit.
 

De man is Otto Frank (1889–1980), de vader van Anne Frank (1929–1945) en de enige van zijn gezin die de Holocaust overleefde. Hij staat in een ruimte waar iets onherstelbaars is gebeurd. We zien hem op de zolder van het Achterhuis, het onderduikadres van de familie Frank in Amsterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog. De foto werd genomen op de ochtend van 4 mei 1960, vlak voor het Anne Frank Huis voor het eerst zijn deuren opende voor bezoekers. Na de oorlog wijdde Otto Frank zijn leven aan het publiceren van het dagboek van Anne Frank en aan het levend houden van haar stem als moreel getuigenis tegen vervolging en onmenselijkheid. 
 

De Franse filosoof Paul Ricœur beschrijft hoe na een historische breuk — oorlog, genocide — de centrale vraag verschuift. Niet langer: wat had ik moeten doen? maar: wat moet ik dragen nu het onherstelbare gebeurd is? Otto Frank belichaamt precies die verschuiving. Hij staat daar noch als rechter — hij oordeelt niet over het verleden — noch als historicus — hij interpreteert het verleden niet. 
Hij is een overblijver. 
Hij blijft. 
En hij draagt. 

Voor Otto Frank verschijnt herinnering als last — niet opgelegd, maar aanvaard. Bij Ricœur is dat een fundamentele morele figuur: iemand die, na het onherstelbare, verantwoordelijkheid blijft dragen zonder het verleden te willen bezitten, rechtvaardigen of herstellen. Otto Frank getuigt niet van zichzelf, maar van wat anderen niet meer kunnen getuigen. Anne Franks stem blijft bestaan, maar alleen omdat hij haar niet toe-eigent, haar niet interpreteert, haar niet afsluit. Hij bewaart en publiceert — meer niet. Dat is Ricœurs idee van trouwe herinnering (la juste mémoire).
 

Zijn daad laat zich vergelijken met wat schrijfster Nadjezjda Mandelstam (1899-1980)  deed voor haar man, de dichter Osip Mandelstam (1891-1938) die onder Stalin werd weggegomd in een goelagkamp. Ook zij nam na deze catastrofe een positie in die fundamenteel on-eigen is. Ze sprak niet over Osip, en zeker niet in zijn plaats. Ze droeg wat haar was toevertrouwd — en wiste daarbij haar eigen ego zo ver mogelijk uit. Nadjezjda Mandelstam bewaarde Osips poëzie woord voor woord in haar geheugen, niet als interpretator maar als levend archief, vaak met gevaar voor eigen leven.

Otto Frank en Nadjezjda Mandelstam zijn geen auteurs, geen curatoren, geen helden. Ze belichamen wat je de ethiek van de overblijver zou kunnen noemen. Niet: ik vertel het verhaal, maar: ik zorg ervoor dat het blijft bestaan. In beide gevallen is de kern niet expressie, maar trouw. Hun handelen weigert het lijden van de ander om te zetten in betekenis of erger nog: in kapitaal. Getuigenis wordt zo geen daad van uitleg, maar van zorg.
 

Veelzeggend is dat de zolder zelf niet te bezichtigen valt. Ze is geen decor, geen museumruimte. Ze blijft afgesloten. Het verleden wordt hier niet tentoongesteld, maar bewaakt als een blijvende morele ruimte. De man op de foto, Otto Frank, staat er dus niet als eigenaar van het dagboek, van de zolder of van het verhaal, maar als bewaker van de grens tussen herinnering en vergetelheid. Hij belichaamt geen uitweg uit de duisternis, maar een menselijke aanwezigheid erin. Herinnering is hier geen bezit en geen monument, maar een kwetsbare beweging: een stap in de schaduw, genomen namens wie zelf niet meer kan stappen.

 

<< XXXV - Jean-Baptiste Tournassoud

 

Nog even dit

De toelichting bij mijn ‘fotoboek’ vind je in Kijken naar foto’s.