Voor Pia V. en Ria B.


BIJ DE PUBLICATIE van Rushdie’s roman ‘De duivelsverzen’ (1988) vaardigde Ayatollah Khomeini, de toenmalige hoogste leider van Iran, een fatwa (een juridische aanbeveling) uit waarbij hij Rushdie en iedereen die bijgedragen heeft tot de publicatie van de roman, ter dood veroordeelde. Drieëndertig jaar later gebeurde wat niemand nog had verwacht.

MES begint als een detective:

    “Om kwart voor elf op 12 augustus 2022, op een zonnige vrijdagochtend in het noorden van de staat New York, werd ik aangevallen en bijna vermoord door een jonge man met een mes, kort nadat ik het podium van het amfitheater in Chautauqua op was gelopen om over het belang van veiligheid voor schrijvers te spreken.”

Als bij wonder overleeft Rushdie de aanslag en schrijft er dit boek over. MES heeft drie hoofdpersonages: Eliza, de dader en Rushdie als hoofdfiguur en verteller. Het boek brengt een gedetailleerd relaas van de gebeurtenissen in twee delen, mooi verdeeld over telkens 99 pagina’s. Deel Een: De engel des doods [pp. 11-110], over de aanslag met een belangrijk deel over Eliza en Deel 2: De engel des levens [111-210], over de genezing met een hoofdrol voor de dader.


‘Ik wil er niet naartoe,’ zei ik tegen Eliza.

Rushdie is een rasverteller. Dat voel je in heel het boek. Stap voor stap - niet chronologisch - associeert hij de aanslag op zijn lichaam met zeer uiteenlopende thema’s: de privacy van het lichaam, de relativiteit van het geluk, de soorten dokters, zijn geliefde Eliza, het gevreesde spiegelbeeld, de vergiffenis, de kunst, de pijn, zijn romans, profetieën, het wonderbaarlijke … En dat levert verrassende stukken op. Zo komen we bijvoorbeeld te weten dat hij eigenlijk niet naar de lezing wou gaan.

    “Twee nachten voordat ik naar Chautauqua vloog, had ik gedroomd dat ik werd aangevallen door een man met een speer, een gladiator in een Romeins amfitheater.” [16]

    “Die laatste onschuldige avond, de avond van 11 augustus, [keek ik] naar de maan die helder op het meer scheen. […] Uiteindelijk moest ik ook denken aan de veertien minuten durende stomme film Le voyage dans la lune van Georges Méliès. […] Toen ik me het beeld van het ruimteschip herinnerde dat het rechteroog van de maan verwondde, had ik geen idee wat de volgende ochtend in petto had voor mijn rechteroog.” […] “Hier is een man alleen in het donker, onwetend van het gevaar dat al heel dichtbij is.” [19-20]

    Georges Meliès. Le voyage dans la lune.

    “‘Ik wil er niet naartoe,’ zei ik tegen Eliza. [… maar …] het hele airconditioningsysteem van ons huis was oud, stond op het punt het te begeven en moest vernieuwd worden, dus het geld zou goed van pas komen. ‘Ik ga toch maar’, zei ik. [17]

De aanslag duurde 27 seconden en vijftien messteken.

    “Mijn eerste gedachte toen ik deze moordlustige gestalte op me af zag rennen was… Dus jij bent het. Daar ben je. […] Dit was mijn tweede gedachte: waarom nu? Echt? Het is zo lang geleden?” [16]


Therapeutisch? Welke therapie?

We ontdekken hoe de mens Rushdie – met zijn lichaam en geest – en de schrijver Rushdie – met zijn drang om verhalen te vertellen – zwaar toegetakeld gaandeweg uit het dal kruipt. Je zou kunnen denken dat het schrijven van dit boek therapeutisch van opzet was. Rushdie ontkent dat. En ik begrijp hem. Dit boek toont aan, en wil ook aantonen, dat aandacht, vriendschap en liefde — de zorg dus — hem er bovenop heeft geholpen. Vooral de zorg maakt genezing mogelijk. Zorg is de therapie. En die zorg was nodig. Het lichaam was zwaar toegetakeld. Zoals de arts zei:

    “U had mazzel dat de man die u aanviel geen idee had hoe je een mens doodt met een mes.” [64]

Of over de mensen die hem ter hulp kwamen:

    “Een rumoerige koepel van mensen die mijn uitgestrekte gestalte omsloten. Een cloche, in de terminologie van de kookwereld. Alsof ik het hoofdgerecht op een bord was – bloedend, saignant opgediend – en ze me warm hielden – me als het ware afdekten.” [26]

Mentaal was hij zwaar toegetakeld. Niet-gefocust sprong hij de volgende maanden van de ene gedachte naar de andere: Waarom had ik mezelf niet verdedigd? Zal ik ooit nog willen of kunnen schrijven? Zou ons geluk zo’n klap kunnen overleven? Blijft Eliza bij mij? Waar was ik (nvpv: als schrijver) al die vijftig jaar mee bezig geweest? Was de aanslag mijn eigen schuld? Heb ik spijt van mijn leven? … Maar dankzij de reeds genoemde zorg en de sterke drang om niet te sterven begint hij aan de tocht van herstel.

    “…dat innerlijke deel van me hield met alle wilskracht waarover het beschikt aan het bestaan vast. Een deel van me dat fluisterde: Leef, Leef.”[27]
    (nvpv: Trump riep na de aanslag op zijn leven: ‘Vecht. Vecht’.)

    “Mijn gezondheid – mijn leven – was het Gulden Vlies dat ik probeerde te bereiken. De Argo, in deze versie, was een bed en de kamer was de zee, en de zee was een gevaarlijke wereld.” [63]

De Aanvaller

Rushdie heeft het uiteraard ook over de dader.

    “…want zevenentwintig seconden lang waren we heel intiem. Jij had de mantel van de Dood zelve omgeslagen, en ik was het Leven. Dat is een heftige samenkomst.” [149]

Hij noemt de 24-jarige Amerikaans niet bij zijn naam. Hij noemt hem ‘de A.’, “van Aanvaller, would-be-Assasino, de Achterlijke man, die Aannames over mij maakte, die met mij een bijna dodelijke Afspraak had…” Rushdie wil begrijpen waarover de aanslag eigenlijk ging [15]. Hij constateert dat het niet over De duivelsverzen of over hemzelf gaat. De A. had immers het boek niet gelezen, hij had slechts een paar YouTube-video’s gezien met Rushdie, en vele met een Iman (Rushdie noemt deze Iman ironisch ‘Iman Yutubi’).
Rushdie wijdt vele pagina’s aan een verrassend en fictief gesprek met de A. Hij bespreekt vier sessies die nooit hebben plaatsgevonden. [139-172]

    “Hij wil eigenlijk niet met mij praten, maar omdat hier mijn fantasie aan het werk is, heeft hij geen keus.” [141]

Ik vind dit het minste stuk van het boek. Ver komen we niet in dit gesprek.

    “Je kon proberen te moorden omdat je niet wist hoe je moest lachen.” [170]

De schrijver

Uiteraard behandelt Rushdie uitvoerig het feit dat hij een schrijver is, het schrijver-zijn is cruciaal voor hem. Een ontroerende passage uit het boek vind ik toen Rushdie terug de drang voelde opkomen om te schrijven. En voor Rushdie is schrijven, net als kunst, noodzakelijk en urgent:

    “Kunst is geen luxe. Ze is de essentie van onze menselijkheid en vraagt geen speciale bescherming, afgezien van het recht om te bestaan. Ze accepteert discussie, kritiek, zelfs afwijzing. Maar ze accepteert geen geweld.” [171]

Dat hij terug zin kreeg in schrijven was een aanwijzing dat het leven weer de kop op stak:

    “Het grote nieuws – voor mij in elk geval – was dat na een halfjaar niets, de schrijfsappen weer begonnen te stromen. […] Ik was eindelijk weer een auteur met een boek om te schrijven.” [174-175]

Dat boek is MES geworden. Het is er gekomen omdat Rushdie besefte dat hij eerst de aanslag moest behandelen alvorens in staat te zijn iets anders te schrijven.

    “Schrijven zou mijn manier zijn om bezit te nemen van wat er was gebeurd, de controle erover te nemen, het me toe te eigenen, te weigeren louter een slachtoffer te zijn. Ik zou geweld beantwoorden met kunst.” [134]

    “En dat is iets wat ik kan. Omgaan met een moordaanslag is niet iets wat ik kan. Een boek over een poging tot moord zou een manier kunnen zijn voor de bijna-vermoorde om in het reine te komen met de gebeurtenis.” [175]

Dus toch therapeutisch maar dan meer voor de schrijver Rushdie. Het schrijven van dit boek heeft de ruimte vrij gemaakt om zijn volgende boek te kunnen schrijven. Hopelijk komt het ervan.


De laatste paragraaf

    “Ik herinnerde me de vraag die ik mezelf had gesteld na de aanslag: kon ons geluk zo’n klap overleven? Toen ik daar stond, op het podium van het amfitheater van Chautauqua, wist ik het antwoord. Ja, we hebben ons geluk hersteld, al was het niet volmaakt. Zelfs op deze zonovergoten dag wist ik dat het niet het wolkeloze ding was dat we daarvoor hadden gekend. Het was een gewond geluk, en er was, en dat zou misschien altijd zijn, een schaduw ergens in de hoek. Maar het was desondanks een sterk geluk, en terwijl we elkaar omhelsden, wist ik dat het genoeg zou zijn.

    ‘We zijn hier klaar,' zei ik tegen Eliza en nam haar hand. ‘Laten we naar huis gaan.”
    [210]



Nog even dit

Salman Rushdie, Mes. Gedachten na een poging tot moord. Uit het Engels vertaald door Karina van Santen en Martine Vosmaer. 2020, Uitgeverij Pluim, 978-94-933-3924-8


Dit boek is uiteraard te koop bij barbóék en bij de betere boekenwinkels.