Voor Pia V. en Ria B.



DIRK, IK MIS JE. Mooier in het Frans: “Tu me manques”. Dirk zou niet gaarne hebben dat ik er zou aan toevoegen “tellement”. Jaren was ik voorzitter van Efemera, zijn vzw. Dankbaar. Immers, de conversaties met Dirk waren dan wel tegelijkertijd open en gesloten, maar altijd inspirerend.

Mijn gesprek met Dirk, hét gesprek met Dirk, was op een plek die hij had gekozen: het restaurant op de zesde verdieping van het muziekinstrumentenmuseum ergens in 2005. Geen pakkender plek, met het hemelsbreed zicht op Brussel, om me het nieuws te brengen dat hij ernstig ziek is, een hersentumor. Wat doe je als een goede vriend je zegt dat hij ten dode is opgeschreven? Ik was ontdaan (helemaal van streek), radeloos (niet goed weten wat te doen), beschaamd (een soort gêne), kortom ik was sprakeloos (niet in staat iets te zeggen). Ik was de man in het liedje van Joni Mitchell: “He‘s staring a hole in his scrambled eggs.(Coyote). Dirk trok me minzaam bij de les door te vragen hem aan te kijken, te luisteren naar wat hij zei en niet te loochenen dat wat is. “Vraag me maar hoe het verder met me zal gaan.”

‘Het wordt nooit meer zoals vroeger. Maar dat geeft vleugels aan het herinneren’


2013

Zijn liefhebbend gebaar blijft me vergezellen: hij riep mij tot de orde en toont wat de zieke man nodig heeft, toont wat ik nodig heb. Zoals hij zou schrijven in zijn laatste essay: “Zolang we praten word ik niet verminkt.” [p. 42] In dit essay “De niet meer gezonde man” (2013) ontleedt hij als met een scalpel zijn ontmoeting met de doodsdreiging: een geheel van associatieve gedachten die trage lezing vragen, vol van elegante, weloverwogen zinnen, scherpzinnig en poëtisch. Dirk schrijft onverbloemd over de langzame teloorgang van zijn leven. Zoals hij in andere essays als een waarnemer naar de mode kijkt, of naar film, of naar foto's, zo kijkt hij nu naar zichzelf. In de ik-vorm.

Het essay begint verrassend. Teder en feitelijk. Zacht en hard.

    “We zijn zo gelukkig samen, zegt ze in mijn armen. Een volwassen geluk, voeg ik daaraan toe. We denken daarover, zwijgend.

    In de nacht vloeit urine uit het urinaal over mijn lenden. Op het onderlaken.

    De geliefde vrouw was bij iedere consultatie en behandeling. Ik ben nooit alleen ziek geweest.”
    [7]

Net zoals zijn andere essays staat ook dit vol met mooie beelden. Bijvoorbeeld als hij naar de operatiekamer wordt gebracht:

    “In dit voorgeborchte lopen prompte jonge vrouwen rond. Te mooi om ze verpleegsters te noemen. In hospitaalgroen. Ze dragen plastic zakjes van hier naar de operatiezaal. Ze duwen daarbij kordaat de deur open, zoals obers de klapdeur naar de eetzaal. Obers zijn de vitrine van een restaurant; deze jonge vrouwen zijn de obers van de operatiekamer.” [25-26]

    Of als hij valt op de stoeprand:

    “Ik lig op het zebrapad als een danser van Rosas. In de auto’s, mijn publiek.” [23]


De weerbarstige patiënt

Lauwaert toont zich als een mens die twijfelt, sterk is, zwak is, zekerheid zoekt. L'uomo solo van Pavese.

    De weerbarstige patiënt vraagt. Blijft vragen. Werpt op. Twijfelt. Wantrouwt. Gaat bij anderen verifiëren. Wikt en weegt. [40]

    Het is niet meer te harden. Nee, het is niet meer te harden. Moe zijn. Hét moe zijn. Niet wanhopen, maar ten einde zijn. […] ‘Hét moe zijn’ is iets heel anders dan ‘moe zijn’. Hét moe zijn is het resultaat, niet van inspanning, maar van afwezigheid van inspanning. […] Ben ik moe? Er is geen moed meer. Geen brandstof meer. ‘Het is op’, moet ik steevast aan bezoekers zeggen. […]
    Ik verwacht niets meer van mezelf. Teleurstelling over mezelf.
    [38-40]

In de twijfel verschijnt bij Dirk altijd een voorzichtig en eloquent verwoord optimisme. Ook in dit essay tekent het omdenken, de silver lining, present:

    ‘Het wordt nooit meer zoals vroeger. Maar dat geeft vleugels aan het herinneren’ [p. 37]

En in moeilijke omstandigheden biedt de kracht van woorden hem – uiteraard – enig soelaas. Taal is zijn toevluchtsoord, zijn stelle.

    In de wachtgang. Ik heb papier en potlood. In plaats van te ijsberen, schrijven. […] Met taal heb ik nog eens een afspraak. Aan het eind deze tekst. [28]

    Taal is macht, zei Foucault. Dirk observeert voortdurend de taal die artsen gebruiken.

    Een goed begin om mij af te leiden: luisteren naar wat, maar vooral hoe [de arts] het zegt. Daar hoor je de verhouding van de arts tot zijn eigen kennis. Tot zijn macht. Daar hoor je zijn verhouding tot mij. Dit wordt nu hoofdzaak. Ik besnuffel zijn woorden, intonaties, de kleinste details. Sporen zoeken. Welke patiënt ben ik voor hem? […] We zitten vanaf het eerste oogcontact aan elkaar geklikt. [8-9]

Het meest verraste Dirk me wanneer hij aanbevelingen geeft aan artsen. Hij kon soms “brutale stellingen” poneren (Dirk Leyman), maar aanbevelen heeft hij amper (niet?) gedaan in zijn essays.

    Kijk: jij als arts behandelt mijn pathologie. Niet de tumor stoorde me, wel de effecten. De arts behandelt mijn tumor, niet mijn ongemak in het dagelijks leven.
    Voor mij is het succes in de behandeling nevenzaak, de schade aan het dagelijks leven hoofdzaak. Pas als de zieke weer een vol leven heeft is er sprake van genezing.
    [36]

    Op het einde pent hij dan “Enkele nota’s in de marge van de hippocratische eed” neer, gebaseerd op zijn eigen ervaringen. Zijn dit raadgevingen of verwijten? Ze zijn alleszins weloverwogen en terecht. Twee voorbeelden:

    […]
    De arts assisteert de zieke, niets meer. Behandeling als bevalling.
    […]
    De arts staat erop dat de patiënt steeds een tweede opinie zoekt, als deel van de diagnose.
    [43]


Dirk Lauwaert is geen BV. Kunnen essayisten dat zijn? Maar hij is een van de beste schrijvers die we in de Nederlandse taal mogen koesteren. De niet meer gezonde man is daar nog maar eens getuige van.


De laatste paragraaf


    Vandaag leidt de ongeneeslijke ziekte niet tot stille berusting, niet tot reflectie, integendeel: tot overactiviteit. Ieder klein succes lijkt een immense stap (dat is het misschien ook). Zo wordt voor arts en patiënt een fuik gezet. Een geloof: in de therapie. Tijdelijk genezen, verandert in genezing. Ongeneeslijk verandert in geneesbaar.
    Dat overkomt ook mij, op dit eigenste ogenblik. Tijdelijk genezen als onredelijke belofte. Maar: is Lazarus een gelukkig man? Hij moet nu twee keer sterven.
    Rond de ongeneeslijke ziekte, een carnaval, een danse macabre van magie, naïef geloof, macht, onnoemelijke fragiliteit. Valse hoop snoert de mond van moed en luciditeit. Valse hoop vernedert. Valse hoop is onwaardig.

    Hoe kostbaar is een leven voor dat leven?



Nog even dit

Acht jaar lang heeft Dirk Lauwaert en zijn geliefden met zijn ziekte geleefd: “Mijn vonnis wordt omgezet: uitgesteld. (…) Ik zit in Death Row: dat kan jaren duren.” [8] Hij overleed op 10 augustus 2013.


DIRK LAUWAERT
Het essay De niet meer gezonde man van Dirk Lauwaert werd opgenomen in het postuum verschenen boek: Dirk Lauwaert, Zelfportret, samenstelling en voorwoord door Bart Meuleman, Bebuquin, Antwerpen, 2023, p. 117-149

Het essay verscheen eerst als artikel in De Witte Raaf (2013) en daarna als bibliofiel boekje in een beperkte uitgave (2013).
Je kan dit boekje hier als pdf downloaden. De paginering verwijst naar deze versie.