Voor Marc Van Velk

 

David Van Reybrouck schreef in De Standaard een opgemerkt pleidooi tegen de afschaffing van de Belgische Senaat [1]. Hij noemt deze beslissing een historische vergissing. De Senaat, zegt hij, vervult cruciale functies: hij is een schakel in het federale evenwicht, een noodzakelijke kamer van reflectie en in de toekomst zelfs de ideale plek voor burgerinspraak. Het parlementaire stelsel zou verarmen, de democratie zou een bouwsteen verliezen. Van Reybrouck haalt hiervoor tien redenen aan [2]. Hij landt daarenboven op zijn voorstel om de Senaat om te bouwen tot een geloot burgerparlement.

Zijn tekst heeft veel overtuigingskracht. Ik deel uiteraard zijn zorg over de democratische erosie, maar tegelijk werkt hij met shortcuts en heeft hij te weinig oog voor de nadelen van zijn voorstel. Laten we stap voor stap bekijken waar zijn argumentatie sterk is en waar ze volgens mij tekortschiet.

 

Twee terechte maar secundaire punten

Laat ons beginnen met de eerste twee redenen die ik onderschrijf maar die eerder details zijn.

Ten eerste: de zelfsabotage van de Senaat (zie Reden 1) is geen geldig argument tegen de afschaffing. Het feit dat een instelling zichzelf liet uithollen door partijpolitieke deals, cumulaties en desinteresse, zegt iets over de actoren, niets over de waarde van het instituut op zich.

Ten tweede: het financiële (zie Reden 2) als argument om de Senaat af te schaffen is inderdaad zwak, daar volg ik Van Reybrouck. Wie enkel met het mes van de besparing zwaait, laat zien dat men niet weet wat democratische instituties waard zijn. De kost van de Senaat is peanuts vergeleken met wat men uitgeeft aan infrastructuurprojecten, defensie of fiscale cadeaus. Democratie kost geld; dat is geen bezwaar, dat is haar bestaansvoorwaarde. 

Hoe juist deze stellingen ook zijn, ze maken het verdwijnen van de Senaat niet tot een historische vergissing. Het zijn randvoorwaarden, geen kernargumenten.

 

Federalisme en de uitzondering

Een volgende reden (Reden 3) wordt al interessanter: Van Reybrouck plaatst ons land in een internationaal rijtje — en wie houdt er niet van vergelijkende politiek? En hij betoogt dat bijna alle federale staten een tweekamerstelsel hebben. België zou dus een buitenbeentje worden als het zijn Senaat afschaft. 

Inderdaad, een tweekamerstelsel is één van de voornaamste kenmerken van klassiek federalisme, waarbij de ene kamer het volk vertegenwoordigt en de andere kamer meestal de deelgebieden. In België zijn dat respectievelijk de Kamer van Volksvertegenwoordiging en de Senaat. De Senaat vormt als het ware de verbinding tussen de deelstaten en het centrum. Deelstaten kunnen via de Senaat deelnemen aan de federale wetgevende organen. 
Toch is dit een zwak argument. Uitzonderlijk zijn is geen teken van zwakte. Dan zou Van Reybrouck’s eigen voorstel voor een burgerparlement (zie lager) wel heel zwak zijn. Waarom zou België niet experimenteren met een eenkamerstelsel in een federale context? Dat kan evengoed een vorm van vernieuwing zijn, zelfs van gidsland. Er bestaat geen natuurwet die zegt dat een tweekamerstelsel noodzakelijk is.

Bovendien kan een tweede kamer ook als een democratisch deficit worden gezien. Als een Senaat niet rechtstreeks verkozen is – zoals bij ons sinds de hervormingen, of zoals in het Britse House of Lords – dan spreken we over macht zonder directe verantwoording aan de kiezer. Dat is een verdunning van het democratische proces. Historisch was de Senaat vaak een instrument van de elite: erfelijke peers, benoemingen, gecoöpteerden. Zelfs in zijn Belgische vorm is hij geworden tot een oligarchisch product: dat van de particratie met lijsten, afspraken, gesloten circuits. Wie beweert dat de Senaat, i.c. de senatoren, de stem van de deelstaten naar het federale niveau bracht, vergeet dat dit vaak gebeurde via de filter van partijapparaten en niet via de filter van deelstaten [3]. Afschaffen van de Senaat kan dus als een historische en democratische correctie gezien worden.

 

Checks & balances en de reflectiekamer

Van Reybrouck ziet de Senaat (Reden 4, 5 en 10) als een onontbeerlijke kamer van reflectie (chambre de réflexion), een tegenmacht, een plaats waar men afstand neemt van de waan van de dag. Hij ademt haast heimwee uit naar de Senaat. Op papier klinkt dit mooi. In praktijk was het vaak anders. Even twee stemmen van vóór de zesde staatshervorming (2014):
Politicus Jean-Marie Dedecker in 2000: “In theorie zou de Senaat de ideale politieke reflectiekamer zijn, maar uiteindelijk wordt er toch altijd meerderheid tegen oppositie gestemd. Ik heb het nagekeken: in de voorbije elf jaar is er nooit één wet van de oppositie aanvaard.”
Onderzoekster Hilde De Haseleer, ooit medewerkster van oud-senator Paula Semer, beschreef hoe er in de jaren ’90 nauwelijks een quorum was in commissies. Senatoren liepen weg, werden uit andere commissies geplukt om een stemming geldig te maken [4].

De Senaat was geen huis van reflectie, maar een bijkamer van de particratie.

De Senaat was geen huis van reflectie, maar eerder een bijkamer van de particratie, bevolkt door mensen die elders ook een mandaat droegen. De afschaffing van de Senaat verkleint niet de invloed van de kiezer (Reden 7). Die invloed was er immers nauwelijks.

Een tweekamersysteem kan helpen om wetgeving te bevragen, te verbeteren of te verwerpen, maar het is slechts één mogelijke bouwsteen van checks and balances. De afschaffing van de Senaat betekent niet automatisch dat de democratie verzwakt. Veel hangt af van wat er na de afschaffing komt:

  • Hoe verloopt de hervorming verder? Welke instituties worden versterkt, vervangen of opgericht?
  • Hoe neemt de Kamer haar rol op? Meer deliberatie, meer samenwerking, meer tijd voor debat, wetgeving die tweemaal grondig door de Kamer gaat, minder macht voor de particratie, institutionele aandacht voor deelstaten …?
  • Hoe worden checks & balances elders opgenomen? Grondwettelijke toetsing, burgerparticipatie, onafhankelijke adviesorganen….?

     

De oplossing: het burgerparlement

Van Reybrouck springt op de kar van dit ‘verder verloop van de hervorming van onze instellingen’. Zijn pleidooi voor de Senaat is eigenlijk een pleidooi voor iets anders. Hij vreest dat er te veel bric-à-brac komt om de functies van de Senaat te vervangen (Reden 5). Om dat te vermijden wil hij de Senaat omvormen tot een burgerparlement (Reden 9). Dit is een assemblee van gelote burgers die samenkomt om zich te buigen over grote maatschappelijke vraagstukken. In tegenstelling tot een gekozen parlement, dat via partijen en verkiezingen werkt, baseert een burgerparlement zich op loting en roulatie zodat een zo representatief mogelijke afspiegeling van de samenleving ontstaat. In dat burgerparlement krijgen burgers de tijd en middelen om zich te informeren, experts te horen, met elkaar te overleggen en uiteindelijk aanbevelingen of adviezen te formuleren. Het idee is dat deliberatie door een diverse groep ‘gewone’ burgers leidt tot meer doordachte en legitieme voorstellen, minder beïnvloed door partijpolitiek of lobby’s. De Senaat wordt dan de ultieme chambre de réflexion waarbij gelote burgers weloverwogen adviezen geven aan de wetgevende Kamer (Reden 10).

Dat idee heeft charme. Het kan de kwaliteit van het debat verhogen, de kloof met de burger verkleinen en een nieuwe laag van legitimiteit toevoegen. In Oost-België, Brussel en elders zijn er al experimenten mee [5].
Maar laten we de politieke invloed niet overdrijven: zo’n burgerparlement blijft adviserend. Van Reybrouck blijft met zijn voorstel binnen de contouren van de representatieve democratie. Gelote burgers geven adviezen aan verkozen burgers. Het zijn deze laatsten die de knoop doorhakken. Het echte beslissingsrecht ligt en blijft bij de Kamer en de regering. “Ziedaar de zwakte van de eerste burgerparlementen: ze zijn nog altijd afhankelijk van de regering die er zit,” schrijft Eva Rovers in haar recente boek over burgerberaden [6].

Als Van Reybrouck dus zegt dat de afschaffing van de Senaat een historische vergissing zou zijn en een stap in de afbraak van onze democratie, dan bedoelt hij eigenlijk: het zou zonde zijn om de kans te missen er iets nieuws van te maken (Reden 8). Dat is een ander uitgangspunt, en het verdient een eerlijkere formulering.

 

Soevereiniteit en het morele kompas

Hier raken we aan de kern: wat is democratie eigenlijk? Het klassieke uitgangspunt: democratie is een staatsvorm waarin de macht niet bij één heerser of kleine groep ligt, maar gedeeld wordt door alle burgers samen. Het volk is soeverein. Niet God, niet een koning, niet een elite, maar alle burgers samen zijn de bron van politieke macht. Een punt op de agenda plaatsen en de beeld-, oordeels- en besluitvorming daarover gebeuren in samenspraak van alle burgers. 

Politiek voeren is niet zomaar een optelsom van ja’s en neen’s. Politiek gaat over keuzes maken, morele keuzes. Wat is goed, wat slecht? Wat is rechtvaardig, wat niet? Deze beslissingen worden gevoed door onze morele intuïtie [7]. Geen instelling, geen groep, geen orgaan bezit morele intuïtie. Enkel het individu bezit een dergelijke morele intuïtie. De echte soeverein is de individuele burger, en het oerbeeld van de democratie is de volksvergadering: de bijeenkomst in gesprek van alle burgers, waar de stem van ieder individu als uiting van zijn of haar morele intuïtie even zwaar weegt [8].

Het oerbeeld van de democratie is de volksvergadering

Vandaar dat in het morele veld zelfrepresentatie cruciaal is. Ik beslis met mijn morele intuïtie. Dat betekent niet dat ik altijd alles zelf wil beslissen, maar wel dat ik, net zoals elke burger, de macht behoud om te beslissen wat ik zelf wil (mee)beslissen. Voor die zaken waarover ik zelf niet wil (mee)beslissen, mandateer ik iemand anders. Ik geef mijn stem aan iemand anders, bijvoorbeeld door verkiezingen. Maar mijn morele intuïtie, mijn moreel kompas blijft uiteraard bij mij.

 

Zelfrepresentatie en sociaal kapitaal

Echte democratie zal daarom moeten worden gedacht vanuit zelfrepresentatie en niet vanuit representatie. In een zelfrepresentatieve democratie confronteren burgers hun persoonlijke morele vermogen (morele intuïtie, morele kompas) met het morele vermogen van anderen. Democratie maakt net die ontmoeting en confrontatie tussen de verschillende morele intuïties mogelijk. Het doel is ‘de vorming van de hoogste staatswil door degenen die aan deze wil zijn onderworpen’ [9]. De ultieme toets voor het democratisch gehalte van een samenleving is haar vermogen tot zelfrepresentatie door elke burger:

  • kan elke burger een item ter overweging of ter besluit aanbrengen?
  • kan elke burger mee oordelen over een aangebracht item?
  • kan elke burger meebeslissen over een aangebracht item?

Dit installeren loopt niet over een leien dakje voor de burger(s). Ze moeten inspanningen doen. Maar wanneer de zelfrepresentatie niet kan, groeit de kloof tussen burger en politiek of wordt sterker aangevoeld. Doorheen de eeuwen is deze kloof tussen burgers en elite geleidelijk verkleind [10]. Onze samenleving groeit steeds meer naar het oerbeeld van democratie: burgers die zelf spreken en beslissen. Representatieve instellingen zijn echter niet meegegroeid en hebben dit oerbeeld vaak verdund of tegengewerkt. Volgens onze politici draag je bij verkiezingen niet alleen je stem over, maar ook je morele intuïtie. Een verkozene beslist in jouw naam, zonder dat je nog directe greep hebt op de inhoud of het besluit. Je blijft dus met je morele intuïtie achter, terwijl een ander er schijnbaar mee aan de slag gaat. Dat verklaart waarom burgers zo vaak gefrustreerd raken. Denk aan de Arabische Lente, de gele hesjes, de indignados, de klimaatjongeren, de trumpisten, de G1000 … heel verschillende bewegingen, allemaal ontsproten uit het gevoel dat de eigen stem niet of te weinig gehoord wordt, dat het eigen morele kompas onbruikbaar opzij is gelegd.

Van Reybrouck denkt die kloof (gedeeltelijk) te dichten met een parlement van gelote en roulerende burgers. Hij lost echter het probleem van zelfrepresentatie niet op. Dat blijkt duidelijk uit het schema dat Eva Rovers opstelde over de rol van het burgerparlement en burgerberaden in Duitstalig België, hier in een vereenvoudigde versie:

Gebaseerd op het schema ‘De rol van het burgerparlement in Duitstalig België’ (Eva Rovers, idem, p. 65) - Adaptatie: Peter Droeshout

De bevolking – de verzameling soevereine burgers – wordt afgesneden van het proces en buitenspel gezet: we worden gerepresenteerd door politici (links) of door gelote burgers (rechts). Kortom: we worden vertegenwoordigd door anderen. En bij de samenstelling van het burgerparlement mag de burger zelfs niets meer kiezen: ze worden bemand door gelote burgers.

 

Soevereiniteit en de beeldvorming

In de kern van onze democratie zitten meerdere spanningen: rede (wat vind ik?) vs wil (wat doe ik?); gelijkheid vs vrijheid; meerderheid vs minderheid; stabiliteit vs verandering; participatie vs efficiëntie enzovoort. Een zelden benoemde spanning is die van de soevereiniteit van de burger tegenover de maatschappelijke beeldvorming. Met andere woorden: wie beslist? (besluitvorming) tegenover hoe vormen we ons oordeel over wat er beslist moet worden? (deliberatie). David Van Reybrouck ziet het probleem van onze politieke instellingen vooral in de verarming van de beeldvorming en zoekt heil in deliberatie door gelote burgers (naast de verkozen politici). Hij wantrouwt referenda, de rechtstreekse raadpleging en beslissing door burgers: ze zouden leiden tot simplisme en verdeeldheid. Hij schuift daarom een derde weg naar voren: kleine, gelote burgerpanels en een geloot burgerparlement waarvan de samenstelling rouleert en representatief is voor de samenleving [11]. Goed begeleid en geïnformeerd trekken zij de kwaliteit van het publieke debat omhoog. Dat klopt: wanneer burgers samen rustig en geïnformeerd rond de tafel debatteren, stijgt de kwaliteit van de besluitvorming. Maar dat geldt blijkbaar alleen voor een kleine groep van gelote burgers. Zodra alle burgers zouden mogen meedoen, houdt deze logica plots op. Dan zou het niet meer werken.

Hij offert de soevereiniteit van de burger op voor de verbetering van de beeldvorming

Daar zit de paradox: Van Reybrouck offert de soevereiniteit van de (individuele) burger op ten voordele van de (vermeende) verbetering van de beeldvorming. Of, iets zachter: hij bekijkt slechts een kant van het spanningsveld: de beeldvorming. De soevereiniteit laat hij ongemoeid. Hij voelt die spanning zelf aan. In Noema (2018, mijn vertaling) gaf hij toe: “Voor de weinige burgers in de vergaderingen kan dit een geweldige ervaring zijn, maar de samenleving zelf verandert misschien niet ten goede. De in-groep en de out-groep kunnen uit elkaar groeien.” Wat voor enkelen een transformatieve reis is, blijft voor de meerderheid business as usual.

Om dat te counteren grijpt hij naar de ideeën van Benjamin Barber [12] en stelt het preferendum voor. Alle burgers krijgen met een preferendum de kans om online en offline voorstellen te beoordelen en te rangschikken. Hun stemmen worden opgeteld en vertaald in een lijst van prioriteiten die de basis vormt voor een politieke agenda. Bij dit prereferendum hoort een brochure met argumenten bij, en een voorafgaand deliberatief proces. Maar ook hier ligt het initiatief bij de regering of het gelote burgerparlement, niet bij de burger zelf. En nog iets: wat bij een referendum niet mogelijk zou zijn, een breed maatschappelijk, deliberatief proces, kan plots wel bij een preferendum.

Het agenderen, oordelen en beslissen gebeurt in een burgerparlement enkel door representanten (gelote burgers eventueel in samenspraak met experten, politici, burgerberaden…). En dat is jammer. Democratie leeft immers van betrokken burgers, pluraliteit en gedeelde instituties. Zo bouw je sociaal kapitaal op. Dat is het geheel van sociale relaties en het bijbehorende vertrouwen en wederkerigheidsnormen die het samenleven en samenwerken binnen een gemeenschap vergemakkelijken. Het is belangrijk omdat het onze democratie versterkt doordat burgers meer vertrouwen krijgen in elkaar en in de instellingen [13].
Wat Van Reybrouck's voorstel dus níét doet, is kiezen voor een brede participatie die de samenleving als geheel ten goede komt. Burgerpanels en preferenda versterken misschien de maatschappelijke beeldvorming, maar ze herstellen niet het sociaal kapitaal dat democratie nodig heeft [14]. Dat kapitaal (terug) opbouwen kan enkel gebeuren door wegen uitzetten om te kunnen tappen uit de morele intuïtie van alle individuele burgers.

Daarom ben ik een vurige pleitbezorger voor referenda op volksinitiatief [15]. Niet als simplistisch ja/nee-instrument, maar goed begeleid met rust, informatie en dialoog. Dan pas breng je álle burgers in het hart van de besluitvorming. Burgers kunnen mee de agenda bepalen, kunnen mee oordelen en kunnen mee beslissen. Dit is een ideale en beproefde manier om de soevereiniteit van de burger en de maatschappelijke beeldvorming te bevorderen en bijeen te brengen. En politici en burgers hebben er hun plaats, naast en voor elkaar. Dit zal ook het wederzijdse vertrouwen ten goede komen. 

 

De niet gezette stap

Ik ben het gedeeltelijk eens met het betoog van Van Reybrouck. Burgers betrekken bij de politiek verhoogt de kwaliteit van de politiek. Maar wat mij blijft verbazen: waarom zet hij – en met hem vele voorstanders van loting – de stap naar directe democratie niet? Is het een kwestie van schroom of van angst, of enkel van definitie? Twee tegenargumenten komen steeds terug:

  • Een referendum kent een gebrek aan discussie en reflectie.
  • Een referendum herleidt complexe materies tot een simpele ja/nee-vraag.

Van Reybrouck maakt over dat gebrek aan beeldvorming zelfs een hyperbool: “Bij een referendum spreekt nog heel vaak het onderbuikgevoel, bij een deliberatie spreekt een verlichte publieke opinie.” [16]. Steevast worden dan dezelfde voorbeelden aangehaald: het Brexit-referendum (2016) [17], of de referenda over de Europese grondwet in Nederland (2005), Frankrijk (2005) en Ierland (2008, 2009). 
De genoemde voorbeelden zijn echter geen referenda op volksinitiatief, maar plebiscieten: top-down georganiseerd om partijpolitieke redenen. Brexit was een manoeuvre van premier Cameron om zijn positie binnen de Conservatieve Partij te redden. Ook de Europese referenda waren vooral plebiscitair van karakter. 

Het zoeken naar maatschappelijk draagvlak kan niet zonder discussie en overleg.

Een echt referendum, zoals in Zwitserland, is altijd en per definitie op initiatief van burgers [18]. Daarom wordt het ook een 'referendum op volksinitiatief' genoemd. Dat van-onderuit-principe heeft grote voordelen. Burgers doen al aan beeldvorming en oordeelsvorming nog voor het referendum officieel wordt gelanceerd, want initiatiefnemers moeten voldoende handtekeningen verzamelen [19]. Dat veronderstelt coalities van diverse organisaties, debatten in de samenleving, en het overtuigen van medeburgers om een handtekening te plaatsen. Het zoeken naar maatschappelijk draagvlak kan niet zonder discussie en overleg. Vaak vindt er zelfs overleg met het parlement plaats voor het voorstel ter stemming aan de bevolking wordt voorgelegd.

En dan die ja/nee-vraag. Inderdaad, de meeste referenda eindigen in een binaire keuze. Maar dat is niet wezenlijk anders dan in een parlement, waar wetsvoorstellen uiteindelijk ook bij 'ja' of 'neen' uitkomen. Zulke momenten zijn hooggeladen en reduceren complexiteit tot een beslissend oordeel: ‘ja’ of ‘neen’. Dat is precies hun kracht, zolang vooraf duidelijk is waar de keuzes voor staan. Daarom zijn grondige discussie (beeld- en oordeelsvorming) een essentieel onderdeel van een politiek besluit, in het parlement en bij het referendum op volksinitiatief. Daarenboven wordt een referendum op volksinitiatief niet enkel gedefinieerd door de keuze tussen ‘ja’ of ‘nee’. Van Reybrouck weet dat [20]. En er zijn genoeg voorbeelden van referenda die weg gaan van een ja/neen-benadering [21].

Wat Van Reybrouck doet, is eerst de definitie van directe democratie vernauwen  tot louter ja/nee-vragen met beperkte beeldvorming om dan te zeggen: te smal. Dit is methodologisch onzuiver. 

 

Beslissend beslissen

Voorstanders van loting verwijzen ook graag naar voorbeelden zoals het klassieke Athene of het Ierse referendum over abortus (2018).

  • In Athene ontwierp de Boulè (Raad van 500 gelote burgers) de wetten, en de Ekklesia (Volksvergadering van ±6000 zelf aangemelde burgers) stemde voor of tegen het wetsontwerp [22].
  • In Ierland kwam de versoepeling van de abortuswetgeving er na beraad in een Citizens’ Assembly [23]. Hun aanbevelingen gingen naar een parlementaire commissie, die een wetsvoorstel opstelde. Dat voorstel werd uiteindelijk via referendum aan de burgers voorgelegd — en zij beslisten.

Inderdaad inspirerend. Maar cruciaal is dit: in beide gevallen lag de uiteindelijke beslissing bij de burgers. Dat is de essentie. Niet stoppen bij adviezen van gelote burgers, maar institutioneel verankeren dat zelfrepresenterende burgers samen kunnen beslissen over agenda, oordeel en besluit. Dat is wat er gebeurt via referenda op volksinitiatief. 

De voorstellen van Van Reybrouck zijn waardevol maar slechts als aanvulling: burgerberaden kunnen de deliberatieve kwaliteit verhogen en een debatlaag toevoegen. Maar de zwakte van zijn plan is dat het niet raakt aan het uitgangspunt en de tekortkoming van onze huidige politieke instellingen: de afwezigheid van zelfrepresentatie. Zijn oplossing blijft representatief: burgers loten de leden van een raad of parlement die adviezen geeft. Daarmee wordt de kloof niet gedicht, enkel anders aangekleed. 

 

Slot: de bevolking als een Senaat

Ik schreef hierboven: “De afschaffing van de Senaat betekent zeker niet automatisch dat de democratie verzwakt wordt — veel hangt af van hoe de hervorming verder verloopt, hoe de Kamer haar rol verder oppakt en uitdiept, en hoe checks & balances georganiseerd worden.” Met het installeren van referenda op volksinitiatief kan precies daar een antwoord op komen.

  • Hoe de hervorming verder verloopt: institutionele invoering van directe democratie via referenda op volksinitiatief, met gelote burgerberaden als deliberatieve aanvulling.
  • Hoe de Kamer haar rol opneemt: de Kamer krijgt mandaat voor alles waarover burgers zich niet willen uitspreken, en kan advies inwinnen bij de Raad van State, experten, gelote burgerberaden,….
  • Hoe checks & balances worden georganiseerd: burgers kunnen via een referendum (bijv. 50.000 handtekeningen) een reeds goedgekeurde wet tegenhouden of terugdraaien (recall). Het volk fungeert dan als laatste schakel in het wetgevingsproces. Grendels [24] en kieskringen [25] geven deelstaten garanties,…

Dit alles maakt volkssoevereiniteit tot de kern van onze instellingen. En de representatieve organen (de Kamer, het burgerparlement, de burgerberaden …) vormen een onderdeel  van deze directe democratie. Gezamenlijke beeld- en oordeelsvorming worden een essentieel onderdeel van de wetgevende activiteiten. Zo wordt het land zelf één grote kamer, een grote chambre de réflexion et de décision. Niet de Senaat, niet een parlement van gelote burgers, maar de bevolking — de verzameling van soevereine burgers — wordt de ultieme macht en de waarborg van democratie. Democratie is de voortdurende zelfschepping van een samenleving die beseft dat ze zichzelf schept [26]. Daarvoor moeten we radicaal ons denken over ons politiek regime veranderen [27]. De ware eerste kamer bevindt zich niet in een verkozen parlement, ook niet in een geloot parlement, maar in de gemeenschap van burgers die gezamenlijk de macht dragen. Dat is het fundament van een echte democratie: het geeft de individuele burgers voldoende macht en controle over hun leven om zich te beschermen tegen heerschappij [28].

 

Nog even dit

De meeste boeken zijn uiteraard te verkrijgen via Barbóék en de betere boekhandels.

[1] Voor de afschaffing moet de grondwet worden gewijzigd en daarvoor is steun nodig van de oppositie in het federaal parlement. De afschaffing zal pas echt een feit zijn in 2029.

[2] Dit zijn de tien redenen, met een korte door mij gemaakte samenvatting:

  1. Zelfsabotage De Senaat werd eerst uitgehold en wordt nu afgeschaft omdat hij zogezegd niets meer betekent – een klassiek voorbeeld van politieke zelf-sabotage.
  2. Geen besparing De afschaffing levert nauwelijks financiële winst op en is vooral een symbolisch gebaar zonder echte budgettaire impact.
  3. West-Europese landen zijn bicameraal Een tweekamerstelsel is de norm in functionerende democratieën wereldwijd – België zou hierin een buitenbeentje worden.
  4. Federalisme vergt overleg In een federaal land is een tweede kamer essentieel om de stem van de deelstaten te waarborgen en overleg te structureren.
  5. Bric-à-brac Het alternatief voor de Senaat is een rommelige herverdeling van functies die het probleem niet oplost, maar gewoon verplaatst.
  6. Minder macht voor Vlaanderen Door de afschaffing verliezen Vlaamse deelstaatparlementsleden federale invloed, wat tegen hun eigen belangen ingaat.
  7. Meer macht aan de particratie Het verdwijnen van de Senaat versterkt de greep van partijen op de macht en verkleint de invloed van de kiezer nog verder.
  8. Geen toekomstproject Terwijl elders in Europa burgerparticipatie toeneemt, kiest België ervoor om een mogelijk vernieuwend platform op te doeken.
  9. Weerbare democratie De Senaat zou kunnen omgevormd worden tot een burgerparlement dat het vertrouwen in de democratie versterkt.
  10. Deze tijd vraagt om een chambre de réflexion Juist in crisistijden is een reflectiekamer nodig die ruimte biedt voor kalm en doordacht overleg over grote maatschappelijke kwesties. 

[3] Wat de samenstelling van federale tweede kamers en hun regionale vertegenwoordigingsfunctie betreft maakt de rechtsleer wel eens het onderscheid tussen volgende twee modellen: 
Raadsmodel: in dit stelsel sturen deelstaatregeringen hun vertegenwoordigers naar de tweede kamer. Ze zijn gebonden aan de richtlijnen van hun regering. Het zijn de ambassadeurs van hun deelregering (bv. de Duitse Bundesrat). Dat roept vragen op over hun democratische legitimiteit, omdat ze niet rechtstreeks verkozen zijn.
Senaatsmodel: in dit stelsel worden senatoren rechtstreeks door de bevolking van de deelstaten verkozen. Ze hebben een vrij mandaat maar het risico op doublure met de volkskamer is groot en partijpolitiek speelt hier sterker dan in het Raadsmodel.

Zie hierover: Vanderheyde Sander, De Relevantie van een Tweede Kamer in een Democratische Rechtsstaat, Masterproef Faculteit Rechtsgeleerdheid (Promotor: Vande Lanotte), Universiteit Gent, 2011, p. 29-33

[4] Hilde De Haseleer, Rol en functie van de nieuwe Belgische Senaat, in: Samenleving & Politiek, Jaargang 7, 2000, nr. 2 (februari),12-18

[5] Een kort en toegankelijk overzicht hiervan vind je in Eva Rovers, Waarom we politiek niet alleen aan politici kunnen overlaten. Pleidooi voor een derde Kamer, de Correspondent, 2025, 9789493254671
Voor alle duidelijkheid: Van Reybrouck wenst deliberatieve procedures te institutionaliseren in twee vormen: ad hoc (de thematische burgerraden) en permanent geïnstitutionaliseerd (het burgerparlement). 

[6] Eva Rovers, idem, p. 147 e.v.

[7] Een morele intuïtie is een spontane indruk of gevoel over wat goed of fout is, zonder dat daar een bewuste redenering of analyse aan vooraf gaat. Het is altijd normatief geladen. Het gaat over wat hoort of wat niet hoort, wat rechtvaardig is of niet rechtvaardig. Iedereen heeft ze, al verschillen ze inhoudelijk per cultuur of persoon. Zie hierover ook Pieter Vereertbrugghen, Het handelend dier, in Het Verzet 4-11-2023

[8] Zie hierover Jos Verhulst & Arjen Nijeboer, Directe democratie, 2007, Democracy International, 9789018820017, p. 16 e.v. Dit interessante boek is ondertussen beschikbaar in 10 talen en ook als PDF te raadplegen. Meer actiegerichte informatie is te vinden bij www.meerdemocratie.be

[9] P.G. VONK, Autocratie, aristocratie, democratie, Assen, Van Gorcum, 1950, 97., geciteerd in Vanderheyde Sander, idem, p. 14.

[10] Enkele grote Belgische stappen die getuigen van de de verkleinende kloof tussen burger en elite: Invoering van de parlementaire monarchie (1831), Algemeen meervoudig stemrecht (1893), Invoering van het vrouwenstemrecht (1948), Uitbouw van de sociale zekerheid (1944–1950), Leerplicht en democratisering van het onderwijs (20e eeuw), Federalisering (1970–1993), …

[11] Een representatieve loting wil vermijden dat een burgerpanel en burgerparlement bestaat uit enkel hoogopgeleide, oudere of politiek geïnteresseerde burgers, maar wil ervoor zorgen dat de diversiteit van de samenleving statistisch weerspiegeld wordt in de groep. (demografische criteria en statistische weging levert een groep burgers op die qua geslacht, leeftijd, woonplaats, opleidingsniveau, socio-economische status, enz.“ als een miniatuur van de samenleving” vormen – een soort steekproef die dezelfde diversiteit bevat als de bevolking. 
Een kleine randbemerking: opvallend is dat Van Reybrouck bij de criteria voor representatieve loting geen rekening houdt met religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging. Ik heb het toch nergens vernoemd gezien. Hij zet dus pragmatisch (en begrijpelijk) in op meetbare en statistisch bruikbare gegevens. Godsdienst of levensbeschouwing wordt buiten beschouwing gelaten, vermoedelijk omdat ze niet in bevolkingsregisters zijn opgenomen en omdat men burgers niet wil reduceren tot hun overtuiging. Van Reybrouck vertrouwt erop dat religieuze diversiteit vanzelf in de loting aanwezig is, maar dat blijft eerder een veronderstelling dan een garantie. Het blijft toch iets om over na te denken.

[12] Benjamin R. Barber, Strong Democracy: Participatory Politics for a New Age, 1984, heruitgegeven 2003, University of California, 9780520056169.

[13] Het begrip werd populair gemaakt door de socioloog Robert D. Putnam, vooral in zijn boek Bowling Alone (2000). Zie hierover ook Pieter Vereertbrugghen, Het handelend dier, in Het Verzet 4-11-2023

[14] Volgens Barber gebeurt de afbraak van het sociale kapitaal onder impuls van wat hij noemt ‘Jihad en McWorld’. Benjamin R. Barber, Jihad vs McWorld, Lemniscaat, 2003, 9789056374181
Jihad (tribale identiteit, religieus fundamentalisme, etnonationalisme) leidt tot uitsluiting, conflict en fragmentatie: “wij tegen zij”. Er is geen ruimte voor pluralisme of universele rechten, die nochtans de kern van democratie zijn.
McWorld (mondiaal kapitalisme en consumptiecultuur) creëert een oppervlakkige eenheidswereld waarin markt en technologie domineren. Burgers worden vooral consumenten, geen actieve deelnemers in politiek. Democratie verschraalt tot management van economische belangen.
Jihad versplintert de gemeenschap; McWorld nivelleert haar tot passieve consumentencultuur. Democratie – die juist leeft van betrokken burgers, pluraliteit en gedeelde instituties – krijgt zo van twee kanten een knauw.

[15] Zie over de techniek: Pieter Vereertbrugghen, Het Bindend Referendum, in: Het Verzet, 23-12-2023
Een goed voorbeeld van een dergelijk volksinitiatief is het Zwitserse Zweitwohnungsinitiative (initiatief tegen tweede verblijven) uit 2012. Je vindt er de tekst in Engels en Frans. Zwitserse burgers stemden in een referendum op volksinitiatief over de beperking van tweede verblijven. Na het verzamelen van 100.000 handtekeningen werd het voorstel van Helvetia Nostra (Franz Weber) aan de bevolking voorgelegd. Met 50,6% ja-stemmen werd de maatregel aangenomen en grondwettelijk verankerd.

[16] David Van Reybrouck, Tegen verkiezingen, 2016, De Bezige Bij, 9789023443551, p. 116

[17]“The problem with the Brexit referendum was not Brexit, it was the referendum. How could such a drastic decision be taken through so primitive a procedure in the first place – a one-round popular referendum based on a simple majority?” zegt Van Reybrouck in The Guardian.
Nog eentje uit het Memorandum G1000: “Referenda worden vaak als eerste oplossing naar voren geschoven. Het is echter een feit dat deze vorm van democratie, zelfs al geeft ze de stem (heel even) rechtstreeks aan de burger, zelden leidt tot een echte dialoog en uitwisseling van ideeën.”, p. 10

[18] De uitzondering: De Zwitserse overheid is verplicht een volksraadpleging te organiseren bij grondwetswijzigingen. De burgers stemmen dan ja/nee. Er is een dubbele meerderheid vereist: een meerderheid van stemmen én een meerderheid van kantons.

[19] Zwitserse burgers kunnen via twee hoofdmechanismen directe invloed uitoefenen op de wetgeving: het volksinitiatief en het referendum.

Volksinitiatief: Burgers kunnen nieuwe wetten of wijzigingen in de grondwet voorstellen (nvpv: Wij noemen dit het referendum op burgerinitiatief of op volksinitiatief). 
Dit vereist de handtekeningen van minstens 100.000 burgers binnen 18 maanden. Als deze drempel wordt bereikt, wordt het voorstel aan een nationaal referendum onderworpen. 
Referendum: in Zwitserland zijn er twee belangrijke referenda. Enerzijds is er het facultatieve referendum, dat burgers in staat stelt om wetsvoorstellen die door het parlement zijn goedgekeurd, aan te vechten. (Recall) Hiervoor zijn 50.000 handtekeningen nodig binnen 100 dagen na de goedkeuring van de wet. Als de handtekeningen zijn verzameld, volgt een nationaal referendum waarin de bevolking de wet kan verwerpen of goedkeuren. Anderzijds is er het verplichte referendum. Als het parlement een grondwetswijziging wil doorvoeren, zal het die via deze volksbevraging aan de Zwitsers moeten voorleggen.

Deze mechanismen hebben geleid tot een hoge mate van burgerparticipatie en geven de Zwitserse bevolking aanzienlijke macht over de wetgeving. Enkele opmerkelijke voorbeelden zijn de referenda over Zwitserlands lidmaatschap van internationale organisaties, zoals de Europese Unie, en nationale kwesties zoals de regulering van immigratie en klimaatbeleid.

[20] In een interview met Rob Hopkins zegt hij: “…they call for a referendum, but a referendum that is not necessarily a yes/no referendum.”

[21] Enkele voorbeelden van referenda die niet zijn gebaseerd op louter ‘ja/neen’. 
Meerkeuzereferendum: in plaats van ja/nee op één voorstel, stemt men tussen meerdere alternatieven. Bijvoorbeeld Zweden (1980) over de toekomst van kernenergie (kernuitstap)
Referenda over gradaties of preferenties: In plaats van ja/nee of één winnaar, stemt men via rangschikking of waardering. Bijvoorbeeld IJsland – Constitutioneel referendum (2012) waarbij de stembrief zes vragen over kernpunten bevatte (natuurrechten, staatskerk, stemrecht, enz.). Kiezers konden voor elk punt apart "ja" of "nee" stemmen — dus geen binair "geheel goed/afgekeurd" wat een veel genuanceerder beeld van het maatschappelijk draagvlak.
Getrapt referendum: eerst geeft de bevolking aan of men wenst te stemmen over een bepaald issue, pas na een ‘ja’ komt er een eigenlijk referendum. Bijvoorbeeld: de hervorming van het kiesstelsel in Nieuw Zeeland (1992-1993). In een eerste peiling werd gevraagd of men het kiesstelsel wilde hervormen (ja/neen) en aan te duiden welke van vier hervormingsopties ze verkozen. In een tweede ronde (1993) werd er een bindend referendum uitgeschreven met een keuze tussen de twee meest populaire alternatieven.
Tegenvoorstel van het parlement met stichfrage: Als burgers een initiatief indienen, mag het parlement een tegenvoorstel opstellen dat hetzelfde probleem op een andere manier aanpakt. Op beide voorstellen kan men ja of neen antwoorden. En je kan je voorkeur geven voor een van beiden, moesten beide voorstellen een meerderheid krijgen. (stichfrage).

[22] Zie hierover het leuke relaas van Van Reybrouck over de lessen van Herman Verdin en zijn toelichting bij de Atheense aanpak. In David Van Reybrouck, Tegen Verkiezingen, p. 59 e.v.

[23] Zie het goede artikel in Wikipedia over Citizens’ Assembly

[24] Bart Haeck, “Schaf De Senaat af”, in: De Tijd, 18 augustus 20210: “Bovendien is België opgedeeld in twee gemeenschappen: een Vlaamse en een Franstalige. Ook de politieke partijen zijn op die manier georganiseerd en alle communautaire conflicten lopen langs die breuklijn. En dat leidt ons naar het fundamentele verschil met een land als de VS: het is in de Kamer niet mogelijk een wet door te drukken met het gewicht van de meest bevolkte deelstaten.”

[25] Bart Haeck, ibidem. “Een laatste voordeel van de Senaat is tot slot dat de parlementsleden er verkozen zijn in een kieskring voor heel Vlaanderen of heel Franstalig België. Maar als je dat voordeel wil behouden, kan je perfect beslissen dat van de 150 Kamerleden er 50 in een regionale (of nationale) kieskring worden verkozen, en de rest in een provinciale kieskring, zoals nu.”

[26] Boeiende literatuur rond de zelfschepping van de samenleving is Cornelius Castoriadis (1922–1997). Hij combineerde filosofie, psychoanalyse en politieke theorie in één groot project: begrijpen hoe mensen samen hun eigen wereld scheppen — en hoe we die wereld opnieuw vrij kunnen her-scheppen. Zie bijvoorbeeld: L'institution imaginaire de la société (1975).

[27] Ik parafraseer hier de titel van het recent verschenen boek van Christophe Derenne en Olivier Petit, Changer de régime politique! : Vers une démocratie plus directe, Etopia/Altura, 2024, 9782931190128.
Dit is een interessant boek uit Franstalig België waarvan ik hoop dat het in de Nederlands wordt vertaald. Net zoals ik voorstel, pleit het boek voor het insluiten (“enchâsser”) van de representatieve democratie binnen een meer directe democratie. Met andere woorden: het behoud van verkiezingen, politieke partijen en vertegenwoordiging, maar binnen een systeem dat burgers directe beslissingsbevoegdheden geeft. 
De auteurs nemen terecht Zwitserland als voorbeeld, waar decennialang combinaties van representatie (vertegenwoordigers / partijen) en directe instrumenten (referenda, volksinitiatieven) samen bestaan.  Als Eva Rovers (Waarom we politiek niet alleen aan politici kunnen overlaten, p. 58 e.v.) zegt dat Ostbelgien het eerste burgerparlement ter wereld is, dan gaat ze flagrant in de fout. In Zwitserland bestaat het burgerparlement al meer dan 150 jaar. (1874: burgers kunnen door het parlement genomen besluiten tegenhouden en 1891: burgers kunnen referenda opzetten over door henzelf geformuleerde, nieuwe voorstellen). 

[28] Zie: De democratie voor onze tijd: zelfrepresentatie. Ik verwijs naar Danielle Allen, Our Declaration. A reading of the declaration of independence; in Defense of Equality, 2014, Liveright, 9780871406903. “Volgens haar is democratie gebaseerd op het gelijkheidsideaal. Het geeft individuele burgers voldoende macht en controle over hun leven om zich te beschermen tegen heerschappij. Het doet dat door ervoor te zorgen dat elke burger, elk individu, mee vorm kan geven aan de wereld waarin hij of zij leeft. Bij echte politieke gelijkheid worden burgers dus medescheppers van de gedeelde wereld. De stem van iedere mondige burger heeft dus gelijke waarde. Democratie heeft het installeren van deze politieke gelijkheid tot doel.”