FLAVIE LINDEMANS, mijn gesprekspartner in vorige bijdragen, vond dat mijn kijk op de economische wereld nogal aan de pessimistische kant is. Ze daagde mij uit om mogelijke praktische ‘reddingen’ op te proppen te komen. In volgende vijf bijdragen vind je een eerste weerslag van mijn overpeinzingen.

Uiteraard geef ik geen ‘totaaloplossing’ voor de economie, alhoewel het er soms op lijkt. Die ambitie of pretentie heb ik niet. Ik vertel gewoon wat me tijdens mijn jarenlange zoektocht is bijgebleven. Ik probeer dat in een geheel te gieten waar ik me goed bij voel en hoop dat mijn verhaal brandstof kan zijn voor jouw eigen overpeinzingen.
Ik herhaal wat ik al eerder zei: ik ben geen econoom, maar wel actieve getuige. Ik beleef immers elke dag de economie. Mijn antwoord valt uiteen in vijf bijdragen.

  • Een eerste bijdrage (deze dus) handelt over de vragen die we volgens mij moeten beantwoorden.
  • Drie volgende bijdragen zijn aanzetten tot oplossingen voor resp. de samenleving, het bedrijf en het persoonlijk leven.
  • We sluiten af met een naschrift en een uitgebreide literatuurlijst.

Deze bijdragen zijn gedachten in uitvoering. Ik ben overtuigd dat ik nog meer vragen op mijn meanderende weg zal tegenkomen. Ik hou jullie op de hoogte.


Voor Rika Theunissen


Waar staan we voor?

In deze bijdrage stel ik tien cruciale vragen over onze economie. Deze zijn allen met elkaar verweven: de oplossing van de ene vraag is een deel van de oplossing van de andere vragen. Ik eindig deze bijdrage met 4 richtlijnen voor de nieuwe economie. Ze vormen de rode draad doorheen alle bijdragen.

  • VRAAG 1: Economieën zijn geen jungles maar tuinen. Hoe brengen we kindness in onze tuin? Hoe kunnen we onze economie navenant invullen en sturen?

  • VRAAG 2: Wat is de opdracht van economie? Het antwoord op die vraag vormt de basis van ons economisch handelen. Hoe maken we het antwoord tot een richtlijn?

  • VRAAG 3: Hoe ontmijnen we de tikkende tijdbom van de hedendaagse schuld?

  • VRAAG 4: Welke activiteiten dragen bij aan de waardecreatie voor de samenleving en welke onttrekken ten onrechte waarde? Welke activiteiten willen we aanmoedigen?

  • VRAAG 5: Hoe beperken we het volume aan geld en hoe beperken we de negatieve impact van geld?

  • VRAAG 6: De hedendaagse kredietverstrekkers hebben een te grote macht om de samenleving in de ‘juiste’ richting te sturen, lees: ‘hun’ richting. Hoe breken we die macht? En moeten we dat wel doen?

  • VRAAG 7: Hoe kunnen we vermogen dat niet is gebonden aan de reële economie fundamenteel anders gaan bekijken?

  • VRAAG 8: Hoe kunnen we arbeid en inkomen op de juiste weg helpen? En wat is deze juiste weg?

  • VRAAG 9: Hoe gaan we van ‘ik’ naar ‘wij’? Hoe worden individuen een verzameling mensen een gemeenschap met respect van elk individu?

  • VRAAG 10: Wat kan ik doen?

  • VIER RICHTLIJNEN voor de nieuwe economie.


Survival of the…

IN 1859 VOLTOOIDE CHARLES Darwin zijn fameuze boek On the Origin of Species (1859). Ik ben geen darwinist maar het boek blijft indrukwekkend en aanbevelenswaardig. De kern van zijn boek wordt al toegelicht in de ondertitel van het boek: “[Over het ontstaan van soorten] door middel van natuurlijke selectie, of het behoud van bevoordeelde rassen in de strijd om het leven.” Er heerst een evolutionaire strijd om het leven, die winnaars en verliezers kent. De winnaars zijn zij die het best aangepast zijn aan de context waarin ze leven. De Britse socioloog Herbert Spencer (1864) bracht dat idee over naar zijn eigen sociale en economische theorieën en stelde dat zonder de interventie van de overheid de meest bekwame mensen (de rijkste) aan de top zouden komen en uiteindelijk overblijven. De zwakkere zouden zijn geëlimineerd. Spencer bedacht hiervoor de term ‘Survival of the Fittest’.[2]
De ideeën van natuurlijke selectie en ‘survival of the fittest’ werden een heuse doctrine voor economische, sociale en politieke denkers uit het einde van de 19de eeuw en, vooral, uit het begin van de 20ste eeuw.[3] In de economie vertaalde zich dat de facto in de overtuiging dat het aandeelhouderskapitalisme, de groei van bruto binnenlands product (bbp) en marktkapitalisatie zou leiden tot een fitter en robuuster economisch systeem met betere resultaten voor de samenleving. De basis daarbij was en is het eigenbelang, lees: het nastreven van winst. Ongehinderd je eigenbelang nastreven vormt het kernpunt van filosofen zoals Ayn Rand, economisten zoals Friedman en Hayek, en politici zoals Thatcher en Reagan.

In 1871 publiceerde Charles Darwin The Descent of Man and Selection in Relation to Sex. In het vierde hoofdstuk, getiteld ‘Vergelijking van de geestelijke vermogens van de mens en de lagere dieren’, legde Darwin de oorsprong uit van wat hij “sympathie” noemde (nvpv wat tegenwoordig empathie, altruïsme of mededogen wordt genoemd), en beschreef hij hoe mensen en andere dieren anderen in nood te hulp schieten (weliswaar meestal binnen de familiegroep). Hij vond dat de hoogste morele prestatie bestaat uit zorg voor het welzijn van alle levende wezens, zowel menselijke als niet-menselijke. Hij schreef: “Hoe ingewikkeld het ontstaan van dit gevoel ook is, het zal zijn toegenomen door natuurlijke selectie aangezien het van groot belang is voor alle dieren die elkaar helpen en verdedigen. Immers, die gemeenschappen die het grootste aantal van de meest meelevende leden bevatten, zouden het beste gedijen en het grootste aantal nakomelingen voortbrengen.” [4] (nvpv: mijn vertaling) Ideeën rond altruïsme als noodzakelijke motor voor het menselijke handelen kregen begin deze eeuw een enorme boost onder de term ‘survival of the kindest’: empathie en samenwerking is belangrijker dan concurrentie in het evolutionaire succes van de mensheid. En verbonden zijn, empathie en samenwerking is de manier van de mensheid om vooruit te gaan naar een goed leven voor elk van ons.[5] Dat is iets totaal anders dan de competitieve, meedogenloze en egoïstische menselijke natuur die als een samenvatting van het darwinisme wordt gezien. Het lijkt dus survival of the fittest versus survival of the kindest. Eigenbelang versus altruïsme.

‘Il faut cultiver son jardin‘


Ik ga ervan uit dat beide survivals bestaan: survival of the fittest én survival of the kindest. We (kunnen) handelen zowel uit eigenbelang als uit altruïsme. De vraag is wanneer wat speelt of moet spelen. We moeten de krachten fittest en kindest een plaats geven in ons bestaan zodat ze niet schadelijk maar heilzaam zijn voor de samenleving en voor de enkeling. Echter, de moderne mens, de homo economicus, heeft de kindest quasi volledig gebannen uit de moderne economie. Dat is spijtig, want kindness is net dat wat we nodig hebben voor een heilzame economie.

Daarenboven moeten we ‘survival’ als metafoor herbekijken. Survival betekent ‘het blijven leven ondanks groot gevaar of moeilijkheden’. Die metafoor roept het leven op als een grote strijd: de antilope tegen de leeuw, de mens tegen de natuur, een tegen allen … Economieën worden dan als jungles gezien en het beste antwoord is vechten uit eigenbelang (zie Spencer). Dat idee zit, vermoed ik, diep in ons gebakken. In een TedTalk (2019) kiest de Amerikaanse ondernemer en durfkapitalist Nick Hanauer voor een andere metafoor: ‘de zorg voor de tuin’. Ik voel me daar sterk toe aangetrokken: “Succesvolle economieën zijn geen jungles, maar tuinen. Dat wil zeggen dat markten, net als tuinen, verzorgd moeten worden. Voor het oplossen van problemen is de markt de grootste maatschappelijke uitvinding ooit (nvpv: social technology). Maar zonder sociale grenzen of democratische controle creëren markten onvermijdelijk meer problemen dan oplossingen. Klimaatverandering en de grote financiële crisis van 2008 zijn twee eenvoudige voorbeelden.” Nick Hanauer houdt een pleidooi om kindness in de economie terug de plaats te geven die het verdient. ‘Il faut cultiver son jardin’. Met deze zin eindigt Voltaire (1759) zijn filosofische roman Candide, ou l'optimisme (1759). Kindness is de voorwaarde voor een verzorgde tuin.

VRAAG 1: Economieën zijn geen jungles maar tuinen. Hoe brengen we kindness in onze tuin? Hoe kunnen we onze economie navenant invullen en sturen?

De stormachtige economie

In de vorige bijdrage Moeder, waarom werken wij. 2. De storm, heb ik verteld hoe de economie een irreële cirruseconomie creëerde voortvloeiend in de chrematosfeer waar geld een doel is, geen middel. Het resultaat van deze survival of the fittest heeft geleid tot nefaste gevolgen voor het grootste deel van de samenleving. Simon Wren-Lewis, em. professor economie in Oxford, verwoordt het als volgt: “Vanaf de jaren zestig begon de particuliere rijkdom, grotendeels geleid door particuliere bankiers, in samenspraak met gekozen politici, de controle over het monetaire systeem te onttrekken aan de regulerende democratie van de regeringen. Tegenwoordig wordt de wereldeconomie in feite geregeerd door een klein aantal actoren, gevestigd in particuliere wereldbanken en andere financiële instellingen. Zij beheren het systeem in hun eigen belang, ten koste van de samenleving. Bij gebrek aan enige echte politieke uitdaging vanuit de samenleving, hebben particuliere vermogensbezitters de publieke infrastructuur van het geld en hun macht over de private geldproductie gebruikt om verbazingwekkende hoeveelheden rijkdom te vergaren.”[6] De titel van deze reeks stelt eigenlijk de meest pertinente vraag: ‘Moeder, waarom werken wij?’ Het antwoord zou alleszins niet mogen zijn dat we werken voor de happy few, die via de cresuseconomie enorme rijkdommen versluist naar hun chrematosfeer. Dat is nochtans wat er gebeurt in onze geglobaliseerde, technologische en neoliberale economie.

Maar er is hoop. In zijn boek The Power of Money beroept economist Robert Pringle zich op het Duitse begrip Weltanschauung, een wereldbeeld, om aan te tonen dat de vele verschijningsvormen van geld het klimaat weerspiegelen waarin zij ontstaan. Het betekent dat we ons economisch handelen van koers kunnen veranderen door onze kijk op economie te wijzigen. Economie is geen exacte wetenschap. De neoliberale economie en de planeconomie, beide met hun grafieken, wiskunde, wetten … willen anders doen vermoeden, maar economie is een maatschappelijke keuze. Die keuze is niet zozeer een technische aangelegenheid, maar in de eerste plaats een manier van denken. Het vraagt een antwoord op de basisvraag: wat is de opdracht van economie? Wat is het doel van ons economisch handelen?

VRAAG 2: Wat is de opdracht van economie? Het antwoord op deze vraag vormt de basis van ons economisch handelen. Hoe maken we het antwoord tot een richtlijn?


De belangrijke kwestie van het geld

In de vorige bijdrage werd het hoofddoel van economie omschreven als: “…het bevredigen van onze basisbehoeftes en zo een goed leven mogelijk maken voor ieder van ons.” Dat in de praktijk omzetten blijkt niet zo evident. De mogelijkheid en moeilijkheid ontstaat onder meer door onze kijk op geld. Al in 1900 schreef de Duitse socioloog en sociaal filosoof George Simmel (1858-1918) een magistraal boek over economische sociologie onder de titel Philosophie des Geldes.[7], [8] Hij stelt dat geld alle levenssferen binnendringt. En hij vraagt zich af: “Als geld zo alom aanwezig is, gaan we dan niet ook calculerend met dingen en onszelf om?” Hij concludeert dat in de moderne samenleving geld essentieel is geworden voor ons mens-zijn. Maar dat geld is niet alleen de grote accelerator van het leven, van de bevrijding van de mens uit zijn horigheid (nvpv: de vrijheidsdimensie van het geld), maar dat geld is tevens de oorzaak van de gijzeling en vervreemding van de mens. (nvpv: geld als doel). Onze hedendaagse economie is grotendeels gebaseerd op geld. Daarom geef ik het ruimschoots zijn plaats. Want “geld zal beslissen over het lot van de mensheid”, aldus de Franse monetair theoreticus Jacques Rueff. Voor ik over de eigenschappen van geld spreek, wil ik kort een probleem aansnijden dat ik te weinig onderkende: de tikkende tijdbom van de hedendaagse schuld. Waar krediet vertoeft, leeft schuld. Krediet en schuld bestaan al duizenden jaren.

Geld en schuld

Economische activiteiten ontstaan omdat er een sociaal overschot bestaat: producenten produceren meer diensten en producten dan nodig is voor eigen gebruik. Daar waar dat overschot wordt geruild, verkocht en gekocht ontstaat economie. Bijvoorbeeld op een groentemarkt, bij de dokter, de bank of op bol.com. [9] Ruilhandel is de vorm van handel waarbij goederen geruild worden voor andere goederen, zonder tussenkomst van geld. Dat kan je op een ruilmarkt doen. Die bestaan nu nog. Zie bijvoorbeeld Alles kun je ruilen. Maar een koe ruilen voor aardappelen is niet zo makkelijk, al zeker niet als je geen aardappelen nodig hebt. Die hinderpaal werd een goede bodem voor het wereldwijd gebruik en grote succes van het geld [10], [11], maar het ontstaan van geld gaat het ontstaan van de ruilhandel en van munten vooraf. Ruilhandel werd vooral gebruikt bij handel of uitwisseling met vreemden, denk aan de handelskaravanen. Maar binnen de eigen gemeenschap werd er niet of amper aan ruilhandel gedaan. Mensen maakten brood, melk, … gratis voor elkaar en voor de buren. In dergelijke onderlinge solidariteits- of gifteconomie werd verwacht dat we voor elkaar zorgden. Ik maak iets voor jou; jij maakt iets voor mij. Om bij te houden wie wat aan wie is verschuldigd, werd een schuld- en kredietsysteem gebruikt. Dergelijke schuld- en kredietsystemen zijn een vorm van geld en bestaan al sinds het begin van de menselijke geschiedenis. In het Midden-Oosten bijvoorbeeld werd op kleitabletten nauwkeurig bijgehouden wie hoeveel schuld had aan wie. Zoiets als onze kerfstok in de middeleeuwen. Het is overigens opvallend dat kredietrelaties het best gedijen daar waar vrede heerst. Uiteraard, vertrouwen is de kern van kredietrelaties. Een door oorlog geteisterde maatschappij prefereert betalingen in contanten.[12]


Ons huidig geldsysteem is voornamelijk op schuld gebaseerd.


Ons huidig geldsysteem is voornamelijk op schuld gebaseerd. Voor elke grotere aankoop moeten de meeste huisgezinnen immers lenen en rente betalen. Dit gebeurt bij de bank. Met enkele klikken op de computer, schrijft de bank de gevraagde lening over op de rekening van de ontlener-klant. De bank drukt dus geen biljetten, de bank creëert digitaal geld. De ontlener heeft dan een contractuele schuld tegenover de bank en zal deze terugbetalen en er rente over betalen. Geld als schuld (giraal geld - het geld op uw betaalrekening) is belangrijker dan geld als ruilmiddel (chartaal geld - de bankbiljetten en munten in uw portemonnee). Giraal geld maakt meer dan 90% uit van de totale volume geld in omloop. Dit vormt een tikkende tijdbom. Mark Anielski, welzijnseconomist en auteur van onder meer The Economics of Happiness: Building Genuine Wealth zegt het onverbloemd: “De geschiedenis bewijst dat schulden harder oplopen dan de groei van de economie.” En hij geeft het voorbeeld van de schuldenaanwas in de USA tussen 1950 en 2012: een stijging van de schuld van bijna 138 keer. De economie was in dezelfde periode maar vijf keer in omvang toegenomen. In Europa en andere regio’s ziet hij gelijkaardige cijfers. Anielski waarschuwt voor hetgeen gaat komen: “Een groot probleem is dat over deze groeiende schuldenberg ook steeds meer rente moet worden betaald. Rente zuigt de levensenergie weg uit de economie door een steeds groter beslag te leggen op elke euro/dollar/etc. waarde die wij produceren.” Het inkomen van de Amerikaanse middenklasse bijvoorbeeld is sinds 1970 met 20% gestegen, de schuld van de middenklasse echter met 250%.[13] Dat geeft een exponentiële groei van schulden. Zo stevenen we af op een schuldenbubbel die eens zal ontploffen. De schulden zullen immers nooit kunnen worden terugbetaald en zij die de rente binnenrijven, zullen niet vrijwillig aan liefdadigheid doen.

VRAAG 3: Hoe ontmijnen we de tikkende tijdbom van de hedendaagse schuld?


Vijf eigenschappen van geld

Geld is (1) een rekeneenheid en (2) een stuurmechanisme, en geld is ook (3) een opslagplaats van waarde en (4) een kredietmiddel. En, als laatste, geld is ook een (5) product.

1/
Al bij Aristoteles werd geld besproken als een rekeneenheid: het is in de ruilhandel een derde component waarmee de juiste verhouding tussen twee goederen berekend kan worden. Als een ei 1 euro kost, en een brood 3 euro dan kan je met 3 euro een brood kopen of drie eieren. 3 euro = 3 eieren = 1 brood. Geld is dus een medium. Om geld te kunnen gebruiken op de markt moet geld algemeen aanvaard zijn als betaalmiddel. Als ik naar de winkel ga, moet de kassa mijn geld aanvaarden bijvoorbeeld omdat het door de overheid is gewaarborgd. Daarnaast moet het duurzaam zijn, draagbaar, uniform en liefst in coupures (50€, 20€ 10€, 5$, 2€, 1€,…).

2/
Hieraan gekoppeld is geld ook een stuurmechanisme. Via onze aankopen (=het uitgeven van geld) kunnen we onze voorkeur voor producten en diensten tot uiting brengen (=wat er moet worden geproduceerd). Dit is de kracht van een vrije markt. Maar dit stuurmechanisme heeft een eigenaardige evolutie meegemaakt. De prijs is een indicator geworden van de waarde van een product of een dienst. De waarde van iets wordt niet meer bepaald op basis van de bijdrage dat het levert aan onze samenleving. En dat is jammer, want de waarde als bijdrage aan de samenleving, zou een richtlijn moeten zijn voor de prijs. Dus de waarde zou de prijs moeten bepalen, in plaats van dat de prijs de waarde bepaalt. Deze verdwijning van de intrinsieke waarde uit het economisch debat is vermoedelijk de belangrijkste reden waarom onze economie doordraait. Dit brengt ons bij de waardevraag: welke economische activiteiten scheppen waarde voor onze samenleving? En welke activiteiten onttrekken waarde uit onze samenleving en brengen alleen maar waarde op voor de ‘verkopers’? Moeten we de waardecreërende activiteiten niet eerder aanmoedigen dan de waardeontrekkende activiteiten?

VRAAG 4: Welke activiteiten dragen bij aan de waardecreatie voor de samenleving en welke onttrekken ten onrechte waarde? Welke activiteiten willen we aanmoedigen?


3/
Geld is ook een opslagplaats van waarde. Je kan geld dagen, maanden of jaren bewaren voordat je het uitgeeft. Sparen heet dat. Of oppotten. Sparen gaat alleszins veel makkelijker dan bijvoorbeeld aardappelen bewaren want die worden rot. Ook hier weer: hoe meer geld je hebt, hoe meer waarde je bezit. Dit is de reden waarom we op zoek gaan naar meer geld, naar een hoger inkomen. Want onze ‘waarde’ stijgt als ons geldvolume stijgt. Bij het woord ‘rijkdom’ denken we algauw aan geld, vermogen. Merkwaardig, toch. (nvpv: een kleine terzijde: geld bewaren is efficiënt maar niet perfect want inflatie holt de koopkracht van geld in de loop der tijd langzaam uit.)

Waarom is de eigenschap opslagplaats een probleem? Als je geld over hebt, dus meer dan je nodig hebt, kan en zal je ‘nadelige’ impact veel groter zijn. Hoe meer geld iemand heeft, hoe meer geld iemand kan en zal uitgeven en hoe groter de impact. De grootte van het overschot creëert de grootte van de impact. De gelegenheid schept de dief. Mensen met een mega-overschot worden mega-consumenten.“ Dat is de reden waarom de milieu-impact van de zeer rijken, hoe rechtschapen ze ook zijn, massaal groter is dan die van alle anderen.” In deze wereld met schaarse middelen staat daarenboven wat je consumeert ook niet meer ter beschikking van anderen. Dus als je mega-consumeert neem je veel waarde dat je zelf in sé niet nodig hebt, weg van de samenleving. Je kan er wel plezier aan beleven, maar dat gaat dan ten koste van noodlijdende anderen. Het volume geld beperken, beperkt dus de impact.

VRAAG 5: Hoe beperken we het volume aan geld en dus de negatieve impact?


4/
Hieraan gekoppeld maakt geld kredietverstrekking mogelijk. Dat is geld dat wordt geleend en dat binnen een zekere termijn moet worden terugbetaald, meestal met interest of rente.[14]

Deze combinatie van opslagplaats en kredietverstrekking is een belangrijke gebeurtenis geweest in de economische geschiedenis. Geld kon hierdoor buiten de ruilmarkt worden gebracht. En als geld wordt uitgeleend dan verwacht de ontlener geld terug, geen producten of diensten. Dit waren de eerste stappen van de geldmarkt [15].

En met kredietverstrekking werd geld toekomstgericht. Geld kan worden gebruikt om nieuwe producten en diensten te realiseren. Kredietverstrekking is dan niet gekoppeld aan gedane arbeid maar aan nog te leveren arbeid. Het moet zich nog bewijzen.[16]

In de bundeling van kapitaal en de daaruit voortvloeiende kredietverstrekking ligt de geboortegrond van het kapitalisme. Hier gebeurt wat er wordt gezongen: money makes the world go round. Maar onze markt is zo geëvolueerd dat antwoorden op de vragen die de toekomst ons stelt, de privilege van enkelen is geworden. Zij bezitten de politieke, economische en filantropische macht. Enkel hun antwoorden zijn van tel. Wie krediet verstrekt, heeft impact:
- De overheid legt gesubsidieerde cultuurorganisaties of onderwijsinstellingen inhoudelijke verplichtingen op.
- Lobbying als mechanisme voor machtige groepen om wet- en regelgeving te beïnvloeden ten koste van het algemeen belang.
- Bill en Melinda Gates die als de grote schatrijke filantropen – The Gates Foundation – kiest waarin onze samenleving investeert. (voor alle duidelijkheid ik heb niks tegen het feit dat zij aan filantropie doen, wel tegen de enorme invloed op het beleid.)

VRAAG 6: De hedendaagse kredietverstrekkers hebben een te grote macht om de samenleving in de ‘juiste’ richting te sturen, lees ‘hun’ richting. Moeten we deze macht breken? En hoe?


Geld zelf is ook een product geworden. Er heeft zich hierrond een heuse markt ontwikkeld, de vermogensmarkt. Op deze markt komen aanbieders van en vragers naar geld bij elkaar. Dit zijn alle partijen die willen ruilen over de tijd. De interest is de prijs die je betaalt voor het krediet. De vermogensmarkt kent twee hoofdsegmenten:
- de geldmarkt, waar kortlopende kredieten met een looptijd van een dag tot 1-2 jaar
- de kapitaalmarkt, waar de vermogenstitels met een lange of onbepaalde looptijd worden verhandeld. Typisch zijn aandelen en obligaties. [17]

Tot inkomsten uit financieel vermogen behoren ontvangen rente van banktegoeden, inkomsten uit obligaties en dividenden. Bij onroerend goed gaat het bijvoorbeeld om huurinkomsten (vastgoedmarkt) of pachtinkomsten (landbouwgrond). Het investeren in de vermogensmarkt en zo het vermeerderen van vermogen – geld en kapitaal – is een essentieel onderdeel geworden van ons huidige systeem. Op deze vermogensmarkt, zeker de kapitaalmarkt, kan enorm veel verdiend en verloren worden. En met geld en kapitaal valt er alleszins meer te verdienen dan met arbeid. [18] Dat komt omdat vermogen zich heeft losgeweekt van de reële economie (zie cirruseconomie en cremastosfeer). Zo komen we in een precaire, want onvoorspelbare of onbeheersbare situatie terecht. De financiële bubbel van 2008 en de ARCO-ramp zijn daar twee voorbeelden van. Komt daarbij, aldus Sarah Kuypers van het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, dat op dit moment voornamelijk onroerend goed wordt belast, terwijl financieel vermogen de dans grotendeels ontspringt. En ik voeg er aan toe: inkomen uit arbeid, de activiteit die waardecreatie doet, wordt veel meer belast dan inkomen uit vermogen, de activiteit die aan waardevernietiging doet. Daar bovenop komt het feit dat hoe rijker mensen zijn, hoe meer belastingen ze ontwijken of ontduiken, en hoe armer ze zijn hoe meer ze de dupe zijn. [19]

Het is vooral deze vermogensmarkt die aan de oorsprong ligt van de metafoor van ons economisch systeem “als een augiasstal die niemand durft uit te kuisen, want men weet niet hoe eraan te beginnen”. (Skidelsky)

VRAAG 7: Hoe kunnen we vermogen dat niet is gebonden aan de reële economie fundamenteel anders bekijken?


Wat met arbeid en inkomen

Er is nog een onderdeel dat we dienen te bekijken. Dat is de aard en de rol van arbeid en inkomen. Ik ga hier mee met publicist Jos Verhulst als hij zegt: “De kern van het arbeidsvraagstuk is het volgende: willen we dat de werkende mens zijn werksituatie zelf kan bepalen, zodat hij kan werken vanuit intrinsieke motivatie, of willen we dat arbeid gebeurt op basis van externe motivatie? Het bestaande economische systeem is gebaseerd op externe arbeidsmotivatie. Mensen die niet over voldoende kapitaal beschikken zijn gedwongen om een inkomen te verwerven door verkoop van hun arbeid op de arbeidsmarkt.” [20] De manier waarop we onze arbeidsmarkt organiseren is georiënteerd op het verwerven van een inkomen en niet zozeer op het “…het bevredigen van de basisbehoeftes en zo een goed leven mogelijk maken voor ieder van ons”, wat de opdracht is van economie.

Wat doet dat met iemand, gaan werken voor je inkomen? In de jaren negentig organiseerde ik een kleine rondvraag (zonder enige wetenschappelijke pretentie) in mijn vriendenkring over hun werk. Ik vroeg hen of ze van werk zouden veranderen moesten ze niet meer moeten werken voor een inkomen. De overgrote meerderheid wou wisselen. Ik vond het frappant dat mensen jobs doen die ze zo zouden wisselen voor iets anders. In haar boeiend essay schrijft Marguerite van den Berg, universitair hoofddocent sociologie aan de Universiteit van Amsterdam dat ze niet gelooft dat iedereen een goed leven zal hebben als hij/zij maar een job heeft. ‘Arbeid adelt’ is zinloos. “Werk is niet emancipatoir in een wereld waarin we geen eigen toegang hebben tot wat we nodig hebben om te leven,” schrijft ze. “Werk biedt geen emancipatie als een belangrijk deel van het inkomen dat uit dat werk verkregen is meteen wordt opgeslurpt voor huur of hypotheek. Werk is geen emancipatie als het betekent dat niemand tijd of energie heeft om voor elkaar te zorgen en dat we daarom een luisterend oor en zorg moeten inkopen. Werk onderdrukt en vervreemdt, pakt uren af die we liever met onze geliefden willen besteden, doet onze ruggen slijten en maakt onze glimlach onpersoonlijk, werk vernedert, dwingt ons om in een ander geen mens maar een nummer te zien.” Ze gebruikt voor deze situatie het woord precariteit en precarisering: ‘een vorm van bestuur waarin kwetsbaarheid ons handelen stuurt en onzekerheid zo dominant is dat we het niet alleen accepteren, maar er ook zelf aan bijdragen’. Onze situatie is enorm preciar geworden. En deze precariteit hebben we allemaal gemeen: werknemer, werkgever, ambtenaar, werklozen, zelfstandigen, thuiswerker, gepensioneerde … [21]

De gestructureerde sleur is blijkbaar nodig om de eigen morele waarde te tonen.


Daar komt het rare fenomeen bij dat de meeste mensen vinden dat je een inkomen moet verdienen. Werkloos zijn is uit den boze. Men moet werken voor zijn inkomen, zelfs als dat betekent dat je een onnozele job doet. In zijn essay Bullshit Jobs (2018) vraagt David Graeber zich af hoe het toch komt dat zovele mensen aanvaarden dat ellendig, onnodig werk moreel superieur is aan geen werk. Blijkbaar is de gestructureerde sleur op een of andere manier nodig om de eigen morele waarde te tonen. [22]


VRAAG 8: Hoe kunnen we arbeid en inkomen zinvol maken ? En wat betekent zinvol?


Van ‘ik’ naar ‘wij’ en weer terug

Een laatste vraag gaat over het samenleven zelf. In onze ‘Randiaanse economie’ (nvpv zie de kanttekening rond Ayn Rand in de volgende bijdrage) komt de nadruk te liggen op het individu en zijn eigenbelang. De homo economicus is een rationeel wezen waarvan de motivatie bestaat uit de bevrediging van de eigen, individuele behoefte. Veel economische oplossingen worden gedacht vanuit dit perspectief. Dan moeten we niet schrikken dat onze samenleving wordt geatomiseerd.
Maar economie is, net als alle samenleven, een ‘wij’, een groepsgebeuren en een groepsbelang: niet alleen door de arbeidsverdeling of de globalisering, maar in de eerste plaats door de finaliteit van economie: “een goed leven mogelijk maken voor ieder van ons.” En, zoals Hannah Arendt het verwoordt: “Niet de mens, maar mensen bewonen deze planeet. Pluraliteit is de wet van de aarde.” De aarde is dus een ‘wij’ en tevens een verzameling van ‘ikken’. Hoe zorgen we dat beide polen (wij en ik) erkend en gerespecteerd worden. Hoe kunnen we economisch handelen ten bate van de groep zonder afbreuk te doen aan ieders gerechtvaardigd persoonlijk streven. Anders gezegd, wat is de relatie van het private domein (ik) en het publieke domein (wij)?

VRAAG 9: Hoe gaan we van ‘ik’ naar ‘wij’? Hoe worden individuen — een verzameling mensen — een gemeenschap met respect voor elk individu?


En onmiddellijk hiermee verbonden is de vraag wat ikzelf kan doen? Wat te doen? vroeg Lenin zich af, in navolging van Tsjernysjevski en Tolstoj? Wat te doen? Dit is de vraag tegen de frustratie. We komen daar uitgebreid op terug in deel 6. De vriendelijke mens. [23]

VRAAG 10: Wat kan ik doen?


Vier richtlijnen voor een betere economie

Het hoofddoel van economie is: “…het bevredigen van onze basisbehoeftes en zo een goed leven mogelijk maken voor ieder van ons.” Dat in de praktijk omzetten is niet evident. Ik vertaal dit in vier richtlijnen die je probleemloos ‘plichten’ [24] mag noemen. [25] Deze vier plichten zijn nauw met elkaar verweven:

DE EERSTE richtlijn is: “Iedereen heeft recht van bestaan”. Het is onze plicht om elke mens te voorzien van voldoende voedsel, onderdak, … en veiligheid. (zelfbehoud)

DE TWEEDE richtlijn is: “Bevrijd elke persoon”. Het is onze plicht de samenleving zo in te richten opdat iedereen vrij de eigen persoon kan ontwikkelen. Dit houdt onder meer in dat we alle bemoeienissen met de andere zijn of haar geestelijke ontwikkeling structureel kunnen uitsluiten. (zelfrealisatie)

DE DERDE richtlijn is: “Bouw samen aan de toekomst”. Het is onze plicht om te zorgen dat mensen samen antwoorden kunnen geven op de vragen uit de toekomst. Dit houdt een radicale democratisering in van onze samenleving. (verbondenheid)

DE VIERDE richtlijn is: “Sluit uitbuiting uit”. Dit houdt in dat het onze plicht is om het samenzijn van mensen structureel zo in te richten dat ‘de andere tot slaaf maken’, in welke vorm dan ook, onmogelijk wordt. Dit is een soort van vertaalslag van de drie eerste richtlijnen.

Deze vier richtlijnen spelen voortdurend een fundamentele rol in de volgende bijdragen. Achtereenvolgens komen aan bod:
- De vriendelijke samenleving (januari 2023)
- Het vriendelijk bedrijf (maart 2023)
- De vriendelijke mens (mei 2023)
- Naschrift en bronnenlijst (mei 2023)



Nog even dit

Een uitgebreide bronnenlijst verschijnt samen met het naschrift in mei 2023. De hier vermelde boeken zijn te verkrijgen via Barbóék en de betere boekhandels.

[1] “What do you want to be when you grow up?" "Kind", said the boy.”, in: MACKESY, C., The Boy, The Mole, The Fox and The Horse, 2019, Ebury Press, 9781529105100 — Eigen vertaling.

[2] Darwin gebruikte in de vijfde editie (1869) van zijn boek deze term survival of the fittest enkele malen als synoniem voor zijn eigen term natuurlijke selectie.

[3] In een artikel in Forbes stelde economist Nishan Degnarain dat de chaos van de eerste drie decennia van de 20ste eeuw bepalend was voor onze manier van kijken naar de economie. Na een wereldoorlog, een Spaanse grieppandemie, een Grote Depressie en New Deal, zochten economen en politicologen naar nieuwe economische theorieën als alternatief voor de dominante monopolies van roofridders (robber barons) van de industriële revolutie van eind 19e en begin 20e eeuw. Het concept ‘survival of the fittest’ paste goed bij wat werd gezien als de ‘natuurlijke orde’ voor het bedrijfsleven, de economie en de sociale wetenschappen. Aan de top is er slechts plaats voor een handvol organisaties of leiders (meestal alfamannetjes). De gedachte was en is dat het aandeelhouderskapitalisme, de groei van bruto binnenlands product (bbp) en marktkapitalisatie zou leiden tot een fitter en robuuster economisch systeem met betere resultaten voor de samenleving. “Het was een manier van denken die concurrentie waardeerde boven samenwerking, egoïsme boven empathie, agressie boven pacifisme. […] Er werd relatief weinig moeite gedaan om te investeren in alternatieve, meer collaboratieve bedrijfsmodellen of ecosystemen.” Deze aanpak is blijven bestaan tot vandaag. (nvpv: mijn vertaling)

[4]“In however complex a manner this feeling may have originated, as it is one of high importance to all those animals which aid and defend one another, it will have been increased through natural selection; for those communities, which included the greatest number of the most sympathetic members, would flourish best, and rear the greatest number of offspring.”

[5] Er bestaat een zeer uitgebreide en boeiende podcast-reeks over Survival of the kindest. Zie ook de uitgebreide bronnenlijst over kindness in het naschrift, dat verschijnt in maart.

[6] Simon WREN-LEWIS, S., “The Austerity Con”, in: The London Review of Books, Vol. 37 No. 4 · 19 February 2015

[7] SIMMEL, G., Filosofie van het geld, Uitgeverij IJzer, 2022, 9789086842414.

[8]Zie ook de artikelreeks “Waar zit de waarde van het geld“, in: Filosofie Magazine, maart 2022, onder meer over George Simmel.

[9] Het valt buiten het bestek van dit artikel, maar geschiedenis kan boeiend worden gelezen vanuit het perspectief van het sociaal overschot. Hoe wordt het sociaal overschot gerealiseerd? (slavernij, landbouw …) Wie haalt het naar zich toe en hoe? (roof, belastingen,…) Wat gebeurt er met dat sociale overschot? ( kathedralen bouwen, oorlog voeren, onderwijs uitbouwen …)

[10] Zie : https://www.stlouisfed.org/education/economic-lowdown-podcast-series/episode-9-functions-of-money In de bronnenlijst (verschijnt in maart 2023) zijn nog vele bronnen opgenomen die het thema geld behandelen.

[11] Geld hoeft geen grote eigen, intrinsieke waarde te hebben. Alles kan geld zijn, denk maar aan dierenhuiden, tabak, kraaltjes, LETS (uurdenken in plaats van gelddenken) of aan cryptomunten.

[12] Een boeiende geschiedenis van schuld: GRAEBER, D., Schuld, de eerste 5000 jaar, Business Contact, 2012, 9789047005315

[13] BARTSCHER, A., KUHN,M., and SCHULARICK, M., “Modigliani Meets Minsky: Inequality and U.S. Household Debt Since 1950”, in: Institute for New Economic Thinking, mei 2020.

[14] Geld kan op zich ook gezien worden als een vorm van krediet, want het geeft de drager recht op een bepaalde (toekomstige) afname aan goederen of diensten.

[15] De geldmarkt vormt samen met de vermogensmarkt de kapitaalmarkt.

[16] Zie ook GRUWEZ, Chr., ‘De veelge(p)laagde werkelijkheid van het geld”, in: Klaas Commentaar, Jaargang 7, nr. 5, p. 19-20. Een PDF van het document kan aangevraagd worden bij Het Verzet.

[17] De kapitaalmarkt wordt verdeeld in de primaire markt, waarop emissies plaatsvinden, en de secundaire markt, waarop reeds bestaande vermogenstitels worden verhandeld.

[18] Zie onder meer deze grafieken uit de US. CHANG, A. “This cartoon explains how the rich got rich and the poor got poor”, in: VOX, May 23, 2016

[19] ALSTADSÆTER, A, JOHANNESEN, N, ZUCMAN, G, Tax Evasion and Inequality, National Bureau of Economic Research, Cambridge, Working Paper 23772, sept. 2017. Zie de recente voorbeelden zoals de Panama Papers.
Bekijk ook het boeiende gesprek “La monnaie est-elle le moyen de contrôle ultime” tussen IDRISS J. ABERKANE en ANICE LAJNEF over de rol van het geld in het controleren van de burgers. Ze vertellen onder meer hoe armen voor alle basisproducten (water, energie, eten…) veel meer betalen dan rijken. Met dank aan Erik Bruylandt voor de tip.

[20] VERHULST, J., De arbeid bevrijden, werkdocument van Nicolaas, s.d. (1999?), p. 2. Een PDF van het document kan aangevraagd worden bij Het Verzet. Mijn artikels zijn veel verschuldigd aan de geschriften van Verhulst.

[21] VAN DEN BERG, M., Werk is geen oplossing, Amsterdam University Press, 2021, 978 94 9372 517 0

[22] Zie over het fenomeen van morele superioriteit van werken voor een inkomen boven niet-werken: CELNIK, J. B.,The Moralization of Effort, in: Journal of Experimental Psychology, American Psychological Association, juli 2022.
GRAEBER, D., Bullshit jobs, Business Contact, 2018, 9789047011767

[23] 'Sjto djelat? Wat te doen?’ Ik zeg dat regelmatig, dikwijls in het Frans ‘Que faire?’. Deze uitspraak begeleidt mij al sinds mijn studententijd Pol & Soc.

[24] Ik noem ze plichten in de zin van Simone Weil. Ik kan geen rechten opeisen. Ik heb eigenlijk alleen maar plichten tegenover de andere. Het zijn de anderen die rechten hebben. Daarom vecht ik voor hen. En als je het perspectief omdraait: voor de anderen ben ik, net als alle anderen, beladen met rechten waarvoor zij zullen vechten. We hebben dus wederzijdse verplichtingen om andermans rechten te garanderen. Peter Singer neemt een gelijkaardig standpunt in als hij over altruïsme spreekt in zijn baanbrekend essay Peter SINGER, “Famine, Affluence, and Morality”, in: Philosophy and Public Affairs, 1972, n°3, p. 229–243. Je vindt de tekst op het web.

[25] Je kan dit zien als ‘toepassingen’ van de categorische imperatief van Immanuel Kant. Een absoluut en universeel gebod waaruit dwingend een bepaald handelen volgt. De bekendste versies: (1) handel alleen volgens die maxime waarvan men tegelijkertijd zou willen dat ze een algemene wet wordt, en (2) gebruik de mensheid nooit slechts als middel maar altijd als doel.In een gesprek met Joep Paemen (19-12-2022, Barboék) wees hij mij erop dat wat ik vertel eerder kan gezien worden als een toepassing van de Gulden Regel. "Behandel anderen zoals je door hen behandeld wilt worden" is hoe de Gulden Regel luidt. Negatief uitgedrukt: 'Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat dan ook een ander niet.’ Het is één van de sterkste ethische, universele leefregels en komt voor als een praktisch, ethisch handvat in verschillende religies, filosofieën en culturen. (nvpv: Zie deze TedTalk van Karen Armstrong) Ik was niet echt overtuigd. Kant, de filosoof van de verlichting, zou deze Gulden Regel niet genegen zijn. Een voorbeeld: een moeder zal op Kerstmis tegen haar kinderen misschien niet verklappen dat ze kanker heeft. Het is immers feest. Voor Kant zou dergelijk leugentje om bestwil moeilijk geweest zijn want het is en blijft een leugen, en liegen mag niet. Je wilt niet dat iemand je beliegt. Maar Kant ziet de mens dan als uitsluitend rationeel wezen (de Verlichting!), terwijl de mens ook een irrationele, emotionele kant heeft. Gaandeweg volgde ik Joep Paemen omdat dergelijk leugentje om bestwil volledig is ingegeven door de context waarin de mens zich bevindt.