Dag Pieter,
De wereld weegt als lood. Zonsverduistering in Argentinië. Gekwaak in de propagandavijver: Covid, Covid, kerstverbod, experten, mondmaskerdwang, Covid, ‘handhaving’ met drones en slijpschijven, lockdowns in alle soorten en maten: het nieuwe bolsjevisme van de biosecurity state. Van mijn oude Antwerpse Steinerschool viel vanmorgen een verblijdend boekje in de bus, met de tekst van het Oberufer kerstspel. De opvoering is immers verboden.
Waar waren we gebleven? Bij stof en leven.
Inzicht kan enkel in vrijheid worden verworven.
Hans Primas (1928-2014) (nvpv: een Zwitserse theoretisch scheikundige) merkt op dat natuurkunde slechts bedreven kan worden indien de natuurkundige over de reële vrijheid beschikt om doelbewust een experiment naar keuze op te zetten en desgewenst te hernemen [1]. We kunnen hieraan toevoegen dat vrijheid als noodzakelijke voorwaarde ten tweeden male verschijnt wanneer de natuurkundige zijn waarnemingsresultaten tot inzichten verwerkt. Natuurkundig onderzoek streeft naar inzicht in verbanden en wetmatigheden. Doch inzicht kan enkel in vrijheid worden verworven. ‘Kennis’ die tot stand komt onder dwang van een factor buiten het inhoudelijk-semantische verloop van het denkproces is niet authentiek, ook niet wanneer die dwingende factor bestaat uit fysische en chemische processen die zich afspelen in het eigen zenuwstelsel van de onderzoeker.
De natuurkunde bestudeert de wetmatigheden van de stof. De onderzoeker zelf is geïncarneerd, leeft en handelt in de stof waarvan hij de wetmatigheden onderzoekt. De bekomen inzichten bieden echter geen grond voor het bestaan van vrijheid, inzicht, doelgerichtheid of bewustzijn; allemaal faculteiten waarover de onderzoeker niettemin geacht wordt per definitie te beschikken. In de ogen van de klassieke natuurkundige verschijnt de stof als een conglomeraat van ‘deeltjes’. Dit atomistische idee werd door Isaac Newton (1643-1727) aan het begin van de 18deeeuw verwoord. Hij verklaarde dat de stof vanaf het begin door God was geschapen onder de vorm van “…vaste, massieve, harde, ondoordringbare en beweegbare partikels”[2]. In combinatie met de wetmatigheden gevonden in de klassieke natuurkunde leidde dit tot een gesloten mechanistisch en deterministisch wereldbeeld dat geen ruimte liet voor vrij onderzoek en vrije waarheidsverwerving [3]. De natuurwetenschappen stonden voor een contradictie: het vrij wetenschappelijk onderzoek, het vrije experiment en de vrije verwerving van authentiek inzicht, die geacht werden de bron te zijn van alle wetenschappelijke kennis, werden door diezelfde kennis als onmogelijkheden voorgesteld. Deze paradox werd nooit opgelost. De wetenschappelijke wereld bracht zichzelf met betrekking tot deze problematiek in een toestand van geestelijke katalepsie, een soort doornroosjeslaap die nog altijd voortduurt.
Toch hebben de klokken van de opstanding geluid, reeds 120 jaar geleden, toen Max Planck (1858-1947) het quantum van actie ontdekte. In de drie daaropvolgende decennia werd de quantummechanica ontwikkeld.
Met Max Planck tekende zich een nieuw beeld af met betrekking tot de aard van het natuurwetenschappelijk experiment.
Er tekende zich een nieuw beeld af met betrekking tot de aard van het natuurwetenschappelijk experiment. Enerzijds bepaalt de keuze van het experiment het type van de bekomen meetwaarden (a). Anderzijds blijkt dat de in het experiment bekomen meetwaarde meestal niet éénduidig vastligt; bij reproductie van het experiment kunnen dus verschillende meetresultaten worden bekomen. De natuurkundige kan berekenen welke de mogelijke uitkomsten zijn, en wat de kanswaarden zijn verbonden met ieder van deze uitkomsten. De precieze uitkomst van een individueel experiment kan in het algemeen niet worden voorspeld. Niels Bohr introduceerde, om deze nieuwe situatie te karakteriseren, het idee van ‘elementair fenomeen’[4].
In de jaren vijftig verbond Heisenberg dit concept expliciet met de Aristotelische begrippen van ‘vormoorzaak’ en ‘materiële oorzaak’[5]. In een wetenschappelijk experiment komt de ‘vormoorzaak’ overeen met het type experiment gekozen door de onderzoeker (a). De ‘materiële oorzaak’ is de met dit type experiment verbonden ‘potentie’, dit wil zeggen: de verzameling van mogelijke uitkomsten, tezamen met de overeenkomstige kanswaarden, die door de onderzoeker worden berekend (b).
Zoals betoogd: vormoorzaak (a) en materiële oorzaak (b) beschrijven samen niet het volledige fenomeen. Vormoorzaak en materiële oorzaak beschrijven de ‘substantie’ van het fenomeen – dat wil zeggen: de met potentie tot verandering verbonden vorm. De natuurwetenschap bestudeert deze substantie. Doch het volledige fenomeen is geen vorm die kàn veranderen (=’substantie’) maar een daadwerkelijke vormverandering. Eén van de in de substantie besloten mogelijkheden tot verandering moet voor verwerkelijking worden geselecteerd (c), en deze geselecteerde mogelijkheid moet dan daadwerkelijk als actuele vorm worden gerealiseerd (d). Twee bijkomende oorzaken zijn dus vereist: de ‘finale oorzaak’ (c) en de ‘werkende oorzaak’ (d).
Bohr, Heisenberg en Pauli, beseften zeer scherp dat de natuurwetenschappen niet de volledige stoffelijke werkelijkheid beschrijven.
De grondleggers van de quantummechanica, met name Bohr, Heisenberg en Pauli, beseften zeer scherp dat de natuurwetenschappen niet de volledige stoffelijke werkelijkheid beschrijven. In een lange brief aan Jung (27 februari 1953) sprak Pauli uit dat de natuurwetenschappen het punt hadden bereikt waarop de door Aristoteles geopende weg kan verdergezet worden [6]. Een ondubbelzinnige identificatie van het ontbrekende deel met de Aristotelische ‘finale oorzaak’ en ‘werkende oorzaak’ werd echter nooit expliciet uitgesproken.
Wat bij deze denkers wel doorbrak was het besef dat de weg, die van de klassieke natuurkunde naar de quantumfysica had geleid, verder moest gevolgd worden, om gaandeweg te komen tot een besef omtrent de natuur van de levens- en bewustzijnsverschijnselen.
Pauli kwam tot het belangrijke denkbeeld van intrinsiek niet-reproduceerbare fenomenen die hij ‘Σ-fenomenen’ noemde [7]. De natuurkunde bestudeert enkel reproduceerbare verschijnselen. Het natuurkundig experiment moet onbeperkt herhaalbaar zijn. De in de quantummechanica berekende waarschijnlijkheden beginnen zich enkel te tonen bij herhaaldelijk optreden van eenzelfde elementair fenomeen. Deze reproduceerbaarheid is echter niet gegarandeerd. De meeste in de natuur optredende fenomenen zijn niet reproduceerbaar omdat de beginvorm waaraan het fenomeen zich voltrekt om quantumredenen niet met voldoende nauwkeurigheid kan heringesteld worden. Pauli dacht dat levensprocessen, zowel op het vlak van individuele organismen als op het vlak van evolutie en biogenesis, konden beschouwd worden als een combinatie van gewone fysische fenomenen en van ‘Σ-fenomenen’, waarbij de ‘verbinding’ tussen beide kan vergeleken worden met de ‘verbinding’ tussen de twee zijden van een Möbiusring [8].
Dit is een merkwaardige gedachte die, indien ze operationeel kan worden gemaakt, de tover zou herinvoeren in de biologie. Zover zijn we echter niet. Het essentiële kenmerk van een Σ-fenomeen is zijn principiële niet-reproduceerbaarheid. In een gewoon natuurkundig experiment zijn de vormoorzaak (de experimentele opstelling) en de materiële oorzaak (de verzameling van alle mogelijke uitkomsten van het experiment) scheidbaar. We kunnen de vorm installeren en beschouwen los van het verloop van het eigenlijke experiment. Het is echter ook denkbaar dat vorm en potentie als onscheidbare éénheid optreden. Potentie evolueert continu door de tijd (cfr. de quantummechanische golffunctie). De potentie kan zich in directe eenheid met de vorm manifesteren als een continue vormverandering die principieel niet opdeelbaar is tot een sequentie van individuele quantumfenomenen. Pogingen om zo’n ondeelbaar continu verlopend levensproces te onderbreken zouden leiden tot een oncontroleerbare destructie van het levensproces.
Omdat de materiële oorzaak in zo’n geval niet via reproductie in verschijning kan treden, moet deze oorzaak (dat wil zeggen: de wetmatigheid van het fenomeen) direct zichtbaar zijn in de vorm. Deze directe zichtbaarheid van de potentie aan de vorm manifesteert zich in de functionaliteit van de vorm. De vorm verschijnt als biologische functionele gestalte; de materie verschijnt als beeld in de vorm. Een anorganische vorm (bv. een steen) is geen functioneel geheel. De kleine kristallen in de steen hebben geen functie in samenhang met de steen als geheel. In een levend organisme hangen de delen onderling functioneel samen. In de biologie is het onvermijdelijk om te spreken over de functie van een enzyme of over de rol van een orgaan zoals een lever of een meeldraad. De functionele levende gestalte wortelt (in tegenstelling tot de mechanistische pseudo-functionaliteit van een machine) in het indeterminisme van het elementaire quantumfenomeen [9]. De levende gestalte is een ‘tupos’ die zich met functionaliteit bekleedt bij uitdrukking in actuele vorm.
Pauli’s beeld van de Möbiusring heeft ongetwijfeld betrekking op het idee dat het levensproces voortdurend opduikt en weer onderduikt in de stroom van de anorganische processen die zich eveneens in het organisme afspelen. In het Σ-fenomeen verschijnt de materiële oorzaak in de zichtbaarheid van de vorm; waar het continue Σ-fenomeen overgaat in het discontinue anorganische proces emancipeert de vorm zich van de materie en de stof gedraagt zich dood en anorganisch. Met de gebruikelijke natuurwetenschappelijke methodes zien we enkel de anorganische fase in de stroom van processen die zich afspelen in het levend wezen.
Dit is nog steeds het punt waarop we staan. De huidige ‘wetenschap’ handelt alsof Σ-fenomenen niet kunnen bestaan en levende wezens enkel biochemische machines zijn. De ‘wetenschap’ is geblokkeerd en verdooft zichzelf. Men ziet dit zeer duidelijk in verband met het vraagstuk van de biogenesis. Het leven wordt geacht te zijn ontstaan uit de dode stof. Dit wordt in wezen geloofd, op dezelfde wijze waarop in vroeger tijden in ‘generatio spontanea’ werd geloofd. Men bekent zich tot een materialistisch geloof, om de onherleidbare tover van het verschijnsel leven niet hoeven te zien. Hetzelfde doet zich voor met de verschijnselen van bewustzijn en zelfbewustzijn. Er is geen enkele fysische of chemische wet die de verschijning van bewustzijn voorspelt. Het is zelfs onduidelijk hoe zo’n wet zou kunnen bestaan. Doch omgekeerd kunnen wij als (zelf)bewuste wezens wel waarnemen, dat bewustzijn precies de zijnswijze is waarbinnen werkelijkheden uit verschillende zijnsdomeinen, zoals het zijnsdomein van de actuele vormen enerzijds (formele oorzaak) en het zijnsdomein van potenties en wetmatigheden (materiële oorzaak) anderzijds, toch kunnen verenigd worden in één zijn.
Dieren zijn bewuste wezens. Zij kunnen in hun bewustzijn vorm en potentie verenigen en zo tot doelbewuste handelingen komen [10]. De bekende proeven van Kohler met chimpansees illustreren dit punt.
De chimpansees zien (a) de opgehangen bananen samen met de kisten. Tegelijk (b) hebben zij ook, op grond van hun bewust beleefde lichamelijkheid, toegang tot bepaalde wetmatigheden: zij ‘weten’ (in niet-verbale zin) dat zij, staande op een verhoging, ook hoger kunnen grijpen. De bananentros is onbereikbaar zolang (a) en (b) gescheiden blijven. Doch wanneer (a) en (b) in het bewustzijn van het dier worden samengenomen ontstaat een nieuwe potentie: de bananen worden bereikbaar. Deze dierenproeven betreffen dus fenomenen waar vormoorzaak (de combinatie van chimpansees, kisten en opgehangen bananen), materiële oorzaak (het vermogen van de dieren om naar fysische wetmatigheden te handelen) én finale oorzaak (het dierlijk bewustzijn) niet sequentieel en gescheiden doch geïntegreerd optreden en enkel via deze integratie begrijpelijk worden. De werkende oorzaak volgt nog altijd slaafs: zodra in het bewustzijn de mogelijkheid wordt ‘begrepen’ om de bananen te grijpen, worden de bananen ook daadwerkelijk gegrepen. We merken in dit soort proeven direct dat de werkende oorzaak op zich wilskarakter heeft, in Schopenhauerachtige zin: de op zichzelf blinde wil van het dier projecteert de in het bewustzijn gevormde mogelijkheid in de actuele werkelijkheid.
Het menselijk bewustzijn is zelfbewustzijn.
Het menselijk bewustzijn is zelfbewustzijn: het menselijk bewustzijn is zich bewust van zichzelf en van de verhouding tussen dit bewustzijn en de wil. Binnen dit zelfbewustzijn integreren de vier oorzaken zich volledig: de mens kan ‘willen bewustzijnsinhouden hebben’ en kan ‘willen door een logisch verbonden keten van bewustzijnsinhouden gaan’ – dat wil zeggen: kan ‘denken’.
In een lange brief aan Jung (27 februari 1953) karakteriseert Pauli de vierledige (‘quaternaire’) structuur van de menselijke denkact als volgt: “Het [psycho-fysische] vraagstuk betreft de begripsmatige vatting van de mogelijkheden besloten in de irrationele actualiteit van het individuele levende wezen” [11]. Dat is een gespierde zin waarmee Pauli de ‘quaternaire’ natuur probeert te karakteriseren van het menselijk denken waarin hijzelf zo’n meester was. De term ‘begripsmatig’ verwijst naar de menselijke denkactiviteit (het ‘vatten in het bewustzijn’ verwijst meer algemeen naar alle mogelijke bewustzijnsinhouden). De denkactiviteit vat ‘mogelijkheden’: wat in het denken verschijnt zijn nieuwe potenties die tot stand komen doordat bewustzijn van een feitelijke stand van zaken wordt samengenomen met bewustzijn omtrent wetmatigheden en potenties verbonden met die stand van zaken. Hierdoor ontstaan in het bewustzijn nieuwe potenties. In het dierlijk bewustzijn worden die nieuwe potenties geactualiseerd door een uiterlijke daad. In het menselijk zelfbewustzijn kan de wil de bewustzijnsinhoud grijpen in zijn hoedanigheid van bewustzijnsinhoud. De actualisatie van de potentie is dan mentaal: er wordt een denkstap gezet. In het menselijk denkproces verbinden zich de vier oorzaken tot één geïntegreerd geheel. De ‘wil’, die leeft in de werkende oorzaak, is in het menselijk denken niet langer de nakomer die slechts de uitkomst kan verwerkelijken van wat vormoorzaak, materiële oorzaak en finale oorzaak hebben voortgebracht. In het menselijk denken verenigen zich ‘chronos’ en ‘kairos’. Deze vereniging, die in alchemische en esoterische teksten van oudsher als een godeshuwelijk of koninklijk huwelijk (‘hierosgamos’; ‘ἱερὸς γάμος’=‘heilig huwelijk’) werd voorgesteld is het eigenlijke huis van de liefde. Alle liefde is waarheidsliefde [12]. Het menselijk denken is een munt waarvan de ene zijde overeenkomt met de waarheid, de keerzijde met de vrijheid, en waarvan de substantie is: de liefde voor alle dingen [13].
Beste groet
Jos
Eerste brief. Over zijn, waarheid en openbaring
Tweede brief. Over de 4 oorzaken
Derde brief. Over de paasdroom van Wolfgang Pauli
Vierde brief. Vier geboortes
Zesde brief. Over God en 4 soorten engelen
Zevende brief. Het dictum van Richard Feynman
Achtste brief. Corona blues
[1] “All experimental science is based on the understanding that the actions of an experimenter are intentional, and not actions which happen to him. There are no physical laws which cover intentionality (understood as the mind’s directedness upon subjects). Experimental physics demands the distinction of past and future, the concept of the now, and the freedom of the experimenter to choose initial conditions. To test experimentally whether a given physical system is causal, it is indispensable that the experimenter has the freedom to deliberately choose (within well-defined limits) a stimulus and then record the response. Moreover, it is required that an experiment can be repeated at any particular instant. (…) without this freedom all experimental science would be pointless: To deny the freedom of action of an experimenter is to deny the meaningfulness of experimental science. Every experimental investigation presupposes that the specific design and implementation of an experiment is compatible, with, but not exclusively determined by, known physical laws. This situation does not imply that the first principles of physics are inconsistent or not valid, but only that they cannot account for intentionallly chosen experimental arrangements and initial conditions” (Hans Primas “Complementarity of Mind and Matter”, p.171-209 in: H. Atman-spacher & H.Primas (eds.) “Recasting Reality. Wolfgang Pauli’s Philosophical Ideas and Contemporary Science”; Springer, 2009; p.174-175).
[2] “All these things being considered, it seems probable to me, that God in the Beginning form’d matter in solid, massy, hard, impenetrable, moveable Particles, of such Sizes and Figures, and with such other Properties, and in such Proportion to Space, as most conduced to the end for which he form’d them; and these primitive Particles being Solids, are incomparably harder than any porous Bodies compounded of them; even so very hard as never to wear or break in pieces: no ordinary Power being able to divide what God himself made one in the first Creation” (Isaac Newton, “Opticks”, Query 31).
[3] Het iconische citaat in dit verband is van Pierre-Simon de Laplace (1749-1827): “Une intelligence qui, à un instant donné, connaîtrait toutes les forces dont la nature est animée et la situation respective des êtres qui la composent, si d’ailleurs elle était suffisamment vaste pour soumettre ces données à l’analyse, embrasserait dans la même formule les mouvements des plus grands corps de l’univers et ceux du plus léger atome; rien ne serait incertain pour elle, et l’avenir, comme le passé, serait présent à ses yeux” (Essai philosophique sur les probabilités (1814).
[4] Cfr. Wheeler in: J.A.Wheeler & W.H.Zurek “Quantum Theory and Measurement” Princeton (1983): “In struggling to make clear to Einstein the central point as he saw it, Bohr found himself forced to introduce the word ‘phenomenon’. In today’s words Bohr’s point – and the central point of quantum theory – can be put into a single, simple sentence: ‘No elementary phenomenon is a penomenon until it is a registered (observed) phenomenon’ “ (p.184).“We draw the attention of the reader to Bohr’s definition of the word ‘phenomenon’: “to refer exclusively to observations obtained under specified circumstances including an account of the whole experiment” (…) This definition of ‘phenomenon’, it seems to me, should be generally accepted” (Pauli in het editoriaal Van Dialectica(2/’48; p.307).
[5] Zie bv.: Werner Heisenberg “Die Entwicklung der Deutung der Quantentheorie” Physikalische Blätter 12, p.289-304 (1956); opgenomen in: L.Krüger (ed.) “Erkenntnis-probleme der Naturwissenschaften” Kiepenheuer & Witsch (1970), p.412-426: ” ..das ‘Faktische’ spielt in der Quantentheorie die gleiche, entscheidende Rolle wie in der klassischen Physik. Allerdings ist es in der Kopenhagener Deutung beschränkt auf die Vorgänge, die sich anschaulich in Raum und Zeit, d.h. in den klassischen Begriffen, beschreiben lassen, die also unsere ‘Wirklichkeit’ im eigentlichen Sinne ausmachen. Wenn man versucht, hinter dieser Wirklichkeit in die Einzelheiten des atomaren Geschehens vorzudringen, so lösen sich die Konturen dieser ‘objektiv-realen Welt auf – nicht in dem Nebel einer neuen und noch unklaren Wirklichkeitsvorstellung, sondern in der durchsichtigen Klarheit einer Mathematik, die das Mögliche, nicht das Faktische, gesetzmäßig verknüft”. Dit concept van potentie of mogelijkheid, kwantatief uitgedrukt met behulp van waarschijnlijkheidswaarden, is volgens Heisenberg “...eng verwandt mit dem Begriff der Möglichkeit, der ‘Potentia’ in der antiken Naturphilosophie, z.B. bei Aristoteles; er is gewissermaßen die Wendung des antiken ‘Möglichkeitsbegriff’ vom Qualitativen ins Quantitative”.
[6] “Die heutige Wissenschaft ist (…)an eine Stelle gelangt, wo sie den von Aristoteleles (…) begonnen Weg weitergehen kann”. Pauli heeft het hier over de introductie door Aristoteles van het begrip ‘materie’, dat wil zeggen van objectieve potentie tot verandering. Aristoteles opende de mogelijkheid om over dit ontologische domein, dat overeenkomt met ‘de ether(wereld)’ uit het esoterisme, nauwkeurige gedachten te vormen. Heisenberg en Pauli beschouwden de quantummechanische golffunctie als een kwantitatieve uitdrukking van deze ‘potentie tot verandering’ in het zeer specifieke geval van reproduceerbare natuurverschijnselen.
[7] “Ich habe mir ‘für den Hausgebrauch’ die Idee gebildet, daß sich (…) das Leben zunächst in nicht-reproduzierbaren Phänomenen äußert, aus denen zunächst keine induktiven Schlüsse gezogen werden können. (…) Sagen wir kurz ‘Σ-Phänomene’. Sie mögen Anlaß geben zu Folgen (...) die weder Zufallsfolgen sind (...) noch gesetzmäßig” (Pauli aan Fierz, 5 maart 1957).
[8] “...das Möbius könnte etwas zu tun haben mit dem Verlauf der Lebensprozesse im Großen. Die Σ-Phänomene stelle ich mir nämlich immer nur als Durchgangs-Stadium vor, als temporär. Es tritt dann wieder irgendwo eine kausale Fixation ein, welche (...) den weiteren Verlauf festlegt (...) Im Großen gesehen, könnten also die Σ-Phänomene und die kausalen Phänomene wie die 2 Seiten eines Möbiusschen Bandes sein und eben als Ganzes das Leben ausmachen” (Pauli aan Fierz, 5 maart 1957).Pauli’s denken bouwt voort op de ideeën van Niels Bohr (noot 14). Indien we Σ-fenomenen definiëren als (om quantumredenen) principieel niet-reproduceerbare fenomenen, zijn levensfenomenen een deelverzameling van de Σ-fenomenen. Omwille van de principiële eenmaligheid kan met de uitkomst van een Σ-fenomeen geen waarschijnlijkheidswaarde worden verbonden; het fenomeen is noch deterministisch noch stochastisch. De materiële oorzaak van het fenomeen kan zich niet manifesteren via reproductie. ‘Esse est percipi’: de materiële oorzaak moet zichtbaar worden in de vorm zelf, moet dus optreden in eenheid met de vorm. In levensfenomenen manifesteert de materiële oorzaak zich in eenheid met de vorm, in de functionaliteit van de vorm. Daarom kan men wel de vraag ‘waartoe?’ stellen in verband met een orgaan van plant of dier, maar niet in verband met een deel van een steen of rots.
[9] Op dit alles werd gewezen door Niels Bohr (“Light and Life”, Nature 131, p.421-423 en 457-459; 1933): “...the essential characteristics of living beings must be sought in a peculiar organization in which features that may be analyzed by usual mechanics are interwoven with typically atomistic features to an extent unparalleled in inanimate matter”; “...we should doubtless kill an animal if we tried to carry an investigation of its organs so far that we could tell the part played by the single atoms in vital functions. In every experiment on living organisms there must remains some uncertainty as regards the physical conditions to which they are subjected”. Goethe verwoordde dezelfde gedachte: “Ein organisches Wesen ist so vielseitig an seinem Äußern, in seinem Innern so mannigfältig und unerschöpflich, daß man nicht genug Standpunkte Wählen kann es zu beschauen (…) um es zu zergliedern, ohne es zu töten” (uit: “Inwiefern die Idee...”; 1774).
[10] https://www.youtube.com/watch?v=6-YWrPzsmEE
[11] “Solange man Quaternitäten fern vom Menschen ‘im Himmel’ aufhängt (…) werden keine Fische gefangen, der Hierosgamos unterbleibt, und das psychophysische Problem bleibt ungelöst. Beim psychologischen Problem handelt es sich um die begriffliche Erfassung der Möglichkeiten der irrationalen Aktualität des einmaligen (individuellen) Lebewesens” (brief van Pauli aan Jung, 27 februari 1953).
[12] “Lieben ein Wesen heißt, dieses Wesen verstehen” (Rudolf Steiner, GA 180, p.26). Dit is voor wat mij betreft hét ‘dictum van Steiner’: “Een wezen liefhebben betekent: dat wezen begrijpen”.