Voor Kimley Briesen


Een bedrijf vriendelijk maken

NOBELPRIJSWINNAAR Milton Friedman (1912-2006), de meest invloedrijke voorvechter van het vrijemarktkapitalisme, schreef in een column in The New York Times (13-09-1970): “(…) de doctrine van ‘sociale verantwoordelijkheid’ bekrachtigt de socialistische visie dat politieke mechanismen, en niet marktmechanismen, de juiste manier zijn om de toewijzing van schaarse middelen aan alternatieve aanwendingen te bepalen.” […] Als we de doctrine van ‘sociale verantwoordelijkheid’ serieus nemen dan zou dat de reikwijdte van het politieke mechanisme uitbreiden tot elke menselijke activiteit. Filosofisch verschilt het niet van de meest expliciete collectivistische doctrine. Het enige verschil is dat zij gelooft collectivistische doelen te kunnen bereiken zonder collectivistische middelen. In mijn boek Kapitalisme en vrijheid noemde ik het daarom een ‘fundamenteel subversieve doctrine’ in een vrije samenleving en stelde ik dat in een dergelijke samenleving ‘er één en slechts één sociale verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven is - om zijn middelen te gebruiken en activiteiten te ontplooien ten einde zijn winst te verhogen, zolang het binnen de regels van het spel blijft, dat wil zeggen, zich bezighoudt met open en vrije concurrentie zonder bedrog.‘” (nvpv mijn cursivering en vertaling) [30].
In het begin van de vorige eeuw formuleerde de filosoof Steiner een volledig andere visie op economie in de reeds aangehaalde sociale hoofdwet. Het zet Friedman volledig op zijn kop. Ter herinnering de tekst: “Het welzijn van een geheel van samenwerkende mensen is des te groter naarmate het individu minder aanspraak maakt op het resultaat van zijn prestaties, dat wil zeggen naarmate hij deze opbrengsten meer aan zijn collega's laat en naarmate zijn eigen behoeften niet vanuit zijn eigen prestaties maar vanuit de prestaties van de anderen bevredigd worden.”[31] Voor hem is de altruïstische economie de weg, ver weg van het eigenbelang als drijfveer. Ik voel deze sociale hoofdwet als zeer zinvol en hoopvol aan. Uiteraard besef ik ten volle dat we nog ver van kant zijn. Dat is logisch. Altruïstische arbeid door het handelend ‘ik’ wordt pas gegarandeerd als de structuren helpen om het eigenbelang opzij te schuiven. Uit zichzelf gaat het ‘ik’ dat niet doen. ‘Ik’ is geen engel. Instituties zijn nodig om ‘ik’ te helpen. Zo kan de basis worden gelegd voor arbeid dat als economisch zinvol kan worden beschouwd: arbeiden voor het vervullen van de behoeftes van de medemens. Hier heeft zowel de samenleving (overheid) als de samenwerkende groep mensen een rol.

De meeste grassrootbewegingen hebben dit op een of andere manier in de kern van hun praktijk opgenomen. Ik denk hier aan ecogemeenschappen, digitale commons, back-to-landers, coöperaties, associaties, stadstuinen, gemeenschapsmunten, tijdbanken, ruilmarkten, verenigingen van kind- of gezondheidszorg. In de inleiding van het superboeiend boek Ontgroei sommen de auteurs de gemeenschappelijke kenmerken van de grassrootsbewegingen op [32]:

  • Verschuiving van productie voor ruil(waarde) naar productie voor gebruik(swaarde);
  • Omwisseling van loonarbeid met vrijwilligerswerk, in de zin van een ontmarkting en deprofessionalisering van werk;
  • Het verkeer van goederen wordt ten minste gedeeltelijk in beweging gezet door een uitwisseling van wederkerige ‘geschenken’ eerder dan door het zoeken naar winst (anti-utilitaristisch);
  • Ondernemingen hebben in tegenstelling tot de kapitalistische ondernemingen, geen ingebouwde dynamiek om te accumuleren en te groeien;
  • Verbanden en relaties tussen stakeholders (belanghebbende) behelzen een intrinsieke waarde in en voor zichzelf. Ze verminderen de rol van particuliere eigendom en loonarbeid. In deze zin zijn ze dus nieuwe vormen van commons.

Er wordt meestal naar commons verwezen als hulpbronnen: weiden, gronden, ertsen, wegen …. De kern van de commons zijn niet de goederen zelf, maar de manier van sociale praktijk: “een hulpbron wordt een commons wanneer ervoor wordt gezorgd door een gemeenschap of netwerk. De gemeenschap, hulpbronnen en regels zijn een geïntegreerd geheel.”[33].
Dit wordt commoning genoemd: “een dagelijks sociaal samenzijn (met-elkaar-zijn), bewuste zelforganisatie door mensen van gelijke rang en een zorgend en zelfbepaald produceren: de triade van commoning. Zonder commoning bestaat er geen commons, en zonder bewuste zelforganisatie door mensen van gelijke rang bestaat er geen commoning.”[34]. Verhulst merkt op dat dergelijk handelen een combinatie van twee maatregelen veronderstelt:
- Ten eerste het loskoppelen van arbeid en inkomen. ‘Mijn’ economisch belang wordt gegarandeerd door de anderen, die mij een inkomen garanderen. Arbeid wordt losgekoppeld van de markt
- Ten tweede vervangen we de concurrentie-economie door een associatieve of verdragseconomie die voor [het economisch handelend individu] voortdurend zichtbaar maakt waar de prioritaire economische noden liggen. Met andere woorden: onze focus wordt structureel op de andere gericht.[35]

Nog drie bemerkingen:

  • Het ‘ik’ wordt niet ondergeschikt aan de algemene wil. De ethiek van commons benadrukt de ik-ik-relatie. Het gaat voor Ludo Abicht over “het cruciale onderscheid tussen de verschillende talenten en persoonlijkheden, die zich zo volledig mogelijk moeten kunnen ontplooien, maar die over dezelfde rechten beschikken en vanuit hun eigen individualiteit mee beslissen hoe een gemeenschappelijk project verder moet worden ontwikkeld.”[36]. Commoning heeft dus meer te maken met het anarchisme dan met het communisme.
  • Tegelijkertijd beseft het ‘ik’ dat zijn eigen oordeel aangaande economische activiteiten zeer beperkt is. Uiteraard niet over de persoonlijke consumptie. Dat is een strikt persoonlijke aangelegenheid waar niemand wat in te koekeloeren heeft. Ik heb het over het economisch handelen. Met name over het opzetten van het werken voor anderen in plaats van voor mezelf. Econoom Brüll schrijft hierover: “Telkens als niet de enkeling beslist, maar de economische ratio een uitvloeisel is van het samenstromen van de ervaringen van alle belanghebbenden […] is het gevaar dat mensen als werktuigen van persoonlijk eerzucht gebruikt worden, geweken.”[37]. Structuren zullen dus moeten zorgen dat de economische ratio alle belanghebbende verenigt.
  • Commoning mag niet afgedaan worden als een conservatieve beweging of terug-naar-de-natuur-nostalgie. Het gaat over de cruciale zoektocht naar nieuwe wegen om het in elkaar vervlochten trio ‘ik’, ‘wij’ & ‘natuur’ in evenwicht te brengen.

De richtingaanwijzers van commoning en commons zijn duidelijk en openen enorme perspectieven. Het biedt een uitweg uit de alles verstikkende logica van de huidige vrijemarkteconomie. Ludo Abicht hierover: “We mogen tenslotte niet uit het oog verliezen dat deze commonsinitiatieven, net zoals vroeger de anarchistische associaties en federaties, een directe bedreiging vormen voor de economische, politieke en sociale relaties die in onze natiestaten en internationale organisaties zoals de Europese Unie exponentieel gegroeid zijn sinds de tweede helft van de negentiende eeuw.” [38]

Het moge duidelijk zijn:
• IK: aan de ene kant willen we het ‘ik’ meer invloed geven in het economisch proces. Elke persoon staat daar met zijn of haar talenten en vaardigheden op zoek naar gepaste arbeid, en met zijn persoonlijke behoeftes op zoek naar gepaste waren. Niemand moet opleggen wat ‘gepast’ is. De samenleving zorgt dat het individu voor zichzelf vrij kan beslissen en trekt zich voor het overige terug uit de persoonlijke sfeer.
• WIJ: Aan de andere kant heeft het economisch proces meer nood aan een ‘wij’ om het economisch proces te behoeden voor de nadelige gevolgen van het eigenbelang. Hierbij hebben we elkaar nodig. Samenwerking is hier noodzakelijk.

De eerste stap naar rechtvaardige economie is het formuleren van de begintermen van de economie. Hoe denken we over economie? Wat is het doel van de economie? Pas in tweede instantie maken we structuren die een vertaalslag van de begintermen zijn. De samenleving zal interfereren in het economische leven om de structuren rechtvaardiger te maken en te zorgen dat mensen kunnen samenwerken via een systeem van vrijheid (ik) en broederlijkheid (wij). Nogmaals, hoe meer we het egoïsme op de achtergrond kunnen duwen, hoe meer we het altruïsme naar voren kunnen halen, en omgekeerd.

We passen hierna deze inzichten toe op drie aspecten van het economische leven:

  • De prijsvorming
  • De eigendom van het bedrijf
  • De winst


DE JUISTE PRIJS

We starten met de prijsvorming omdat het hele economische proces uiteindelijk in de prijs zijn beslag krijgt. Vertrekkende vanuit het idee dat we een rechtvaardige economie beogen, hoe kunnen we een rechtvaardige prijs bepalen voor een product dat we (ver)kopen? Als consument stel ik me de vraag: betaal ik wel de juiste prijs? Beeld je eens in dat de producenten en verdelers daarop een antwoord geven. Voortaan adverteren ze dat ze de meest rechtvaardige prijs vragen voor hun producten. Schitterend toch? De bedrijven koppelen hun economische missie aan een sociale missie. [39]

© foto: Tesla Corp. — Bewerking: Peter Droeshout


Het gaat dan niet over de prijs die de consument wil betalen, of de laagste of hoogste marktprijs, of de meeste winstgevende prijs … Het gaat over een rechtvaardige prijs. Deze zorgt ervoor dat alle mensen die mee hebben gewerkt aan de productie, inclusief de mensen waarvoor zij mee zorg dragen, op een menswaardige manier kunnen leven totdat ze weer een volgend product hebben gemaakt. Daardoor is de rechtvaardige prijs de juiste prijs. Een onjuiste prijs is een onrechtvaardige prijs die weerspiegelt dat we mensen tekort doen, de aarde misbruiken, of te veel geld wegsluizen uit de economie … We zoeken dus de juiste prijs, de prijs die recht doet aan alle betrokkenen.

© Foto: Jumbo — Bewerking: Peter Droeshout

Het maken van producten of het leveren van diensten vraagt uiteraard tijd van mensen. En deze tijd heeft ook een gedeeltelijke invloed op de prijs van een product. Dat is logisch. Maar helaas is de invloed ook en vooral omgekeerd. De hang naar winstmaximalisatie en de druk vanuit de markt – door de klanten en de concurrenten – hebben een neerwaarts effect op de prijzen. En dat drukt op zijn beurt op de lonen. Wat een echte deviatie van het rechtvaardige pad betekent. De prijs die de markt wil betalen voor een product kan een onderdeel van de prijsvorming zijn, maar kan nooit een aandeel zijn in de bepaling van het inkomen van de mensen die de producten vervaardigen. Dat is nochtans wat er veel gebeurt in onze vrijemarkteconomie.
De film SORRY WE MISSED YOU (2019) van Ken Loach is volledig op dit gegeven gebaseerd. De werkzoekende Ricky krijgt de mogelijkheid om met zijn eigen bestelwagen zelfstandig pakjesbezorger te worden. Om hem te helpen verkoopt zijn vrouw Abby, die thuisverzorging doet, haar eigen auto. Maar het transportbedrijf eist voortdurende beschikbaarheid en verantwoording en controleert al snel niet alleen Ricky's werk, maar heel zijn leven en dat van zijn familie. Heel het gezin komt terecht in de vicieuze cirkel van deze hedendaagse vorm van arbeidsuitbuiting.

Still uit de film ‘Sorry, we missed you’ (2019) van de altijd sociaal gedreven Ken Loach


Het beste wat we kunnen doen is proberen te begrijpen hoe een prijs voor een bepaald product tot stand komt. Het eerste dat we moeten weten is hoe een product wordt gemaakt. Doe de oefening eens. Neem een dagelijks gebruikt product bij je thuis, liefst eentje dat is samengesteld uit diverse onderdelen. Bijvoorbeeld een pizza, een frigo, een potlood, een tijdschrift … Probeer daarover uit te vlooien hoe het wordt geproduceerd (toeleveranciers), bij jou ter consumptie wordt aangeboden en hoe de prijs van het product is samengesteld. Welke onderdelen kent dit product? Vanwaar komen ze? Hoeveel kosten ze? Uit welke reeks van gebeurtenissen bestaat het productieproces? Welke machines zijn er nodig? Hoeveel mensen en tijd is nodig om een product te produceren? Enzovoort. Het is in vele gevallen onmogelijk om dat te achterhalen. Nochtans is dit cruciaal in de prijsvorming.

Ik besef wel dat het haast ondoenbaar is om je deftig te informeren over het productieproces, distributieproces, gezondheidsrisico’s, prijsopbouw, … voor elk product dat je koopt. Daarom zijn organisaties die consumenten en producenten bij elkaar brengen zo cruciaal. Dit idee vind je terug bij de alle economische grassrootbewegingen (zie in deel 1). Het zijn “[…] overlegorganen tussen producenten, handelaren en (vertegenwoordigers van) consumenten die werken op basis van samenwerking en transparantie in plaats van concurrentie en geheimhouding. Binnen de associaties kunnen consumenten expliciet aangeven wat hun eigenlijke behoeften zijn. Hierdoor kunnen bedrijven hun productie beter afstemmen op de werkelijke vraag. […] Producenten kunnen aan consumenten inzicht geven in wat voor hen qua productie mogelijk is en welk prijskaartje daaraan moet hangen, gegeven het redelijke inkomen dat de producenten nodig hebben voor hun levensonderhoud gedurende de tijd dat ze het product vervaardigen. Door zo’n werkwijze kan het voor de betrokkenen duidelijk worden wat de rechtvaardige prijs van een product moet zijn, en door het inzicht dat de consumenten krijgen in de situatie van de producent wordt hun bereidheid groter om die eerlijke prijs ook daadwerkelijk te betalen.”[40].

Zou het niet goed zijn indien je weet dat de ijskast, smartphone, broodmes … die je koopt energievriendelijk is gemaakt, dat er geen snel verslijtende onderdelen ingebouwd zijn, … ? Net zoals het goed is te weten hoe makkelijk en hoe volledig jouw wagen, jouw zonnepanelen of zelfs jouw woning kunnen gerecycleerd kunnen worden op het einde van hun levensduur? Of dat je zeker bent dat de jeans die je draagt geen kinderarbeid bevat? Kortom, zou het niet goed zijn dat het productieproces in al zijn aspecten inzichtelijk wordt? Dat bepaalt immers mee de prijsvorming.
Het algemene idee waarvoor we staan is dat consumenten en producenten bij elkaar komen en samen het hele proces bekijken: wat is er nodig? hoe zit het productieproces in elkaar? wat zijn de kosten hiervan? wat is de ecologische impact van de productie? wat hebben de producenten nodig? Op basis van al deze informatie wordt de prijsvorming van het product bepaald. Consument en producent bepalen dus samen de prijs van een product. “De juiste prijs kan werkelijkheid worden wanneer alle betrokkenen in een economische keten hun eigen positie overstijgen door zich met alle anderen in de keten te verbinden. Het eigen perspectief maakt plaats voor een gezamenlijk perspectief.” [41].
Consumentenverenigingen kunnen een opstart zijn naar dergelijke overlegeconomie. Fairtrade is een internationaal voorbeeld gekend door iedereen. Maar het hoeft niet zo groot te zijn. Er zijn kleinere initiatieven, ook bij jou in de buurt, die dergelijke overlegeconomie opzetten.
We komen later zeker terug op dergelijke initiatieven. Dit alles veronderstelt een volledig ander paradigma: van concurrentie naar overleg met als ultieme doel: een rechtvaardige economie.

VAN WIE IS HET BEDRIJF?

We schreven in het eerste deel van dit artikel: “Ondernemingen, en ook samenlevingen, zullen moeten rekening houden met de vraag die steeds meer mensen zich stellen: ‘Moeder, waarom werken wij?’. Dit is de vraag naar zingeving.” Kunnen we als samenleving een antwoord geven op deze vraag? In het economische leven betekent dat: kunnen we zorgen dat mensen ‘gepast’ werk verrichten? ‘Gepast’ houdt dan in: met erkenning van ieders arbeidsstreven, ieders wil tot persoonlijke ontplooiing en ieders rechtvaardigheidsgevoel. Dit drietal persoonlijke wensen (trias propria vota — 🙂) heeft tot resultaat dat een ‘gezond’ bedrijf een structuur en ‘checks and balances’ uitbouwt om te zorgen dat alle stakeholders (betrokkenen), hun plaats vinden binnen het economisch geheel en dat niemand zomaar het resultaat van de economische activiteiten voor zich kan opeisen (nvpv Zie ook lager: onverdiend inkomen).

In het eerste deel stelden we dat natuur, de materie, geen eigendom kan zijn. Enkel het product dat geproduceerd wordt door samengaan van natuur, arbeid en kapitaal kan iemands eigendom zijn. En dan nog enkel de vorm, niet het ‘natuurlijke substraat’. Dat we de natuur aan het uitputten zijn vindt zijn oorsprong mede in het tot eigendom maken van de natuur — niet alleen de vorm, ook het substraat — en de daarmee gepaard gaande verwerving van macht over de natuur: ‘ik heb ervoor betaald, het is mijn eigendom, ik mag daarmee doen wat ik wil.’ (nvpv: Dat hebben slaven overigens gemeen met natuur. Ze vallen beide onder het eigendomsrecht.)

Dit recht trekken vereist enorm veel inspanningen. Hoe we over economie denken (de begintermen) is de eerste stap. Wat is ons uitgangspunt? Natuur is niet onze eigendom. Ook niet van de hele mensheid. Natuur bezit zichzelf. Iedereen die geboren wordt krijgt, van mensenrechtswege, een stukje natuur ter beschikking om ervoor te zorgen. Dat bezit is dus niet gemeenschappelijk, maar individueel. “Het is aan alle bezitters van een stukje aarde (iedereen dus) om samen manieren te vinden en afspraken te maken om ‘hun’ grond toe te vertrouwen aan zij die het meest geschikt zijn om de grond op economisch, ecologisch, sociaal rechtvaardige wijze te gebruiken ten behoeve van de anderen.”, schreef ik. Een eerste stap is dat producenten en consumenten samenkomen om te zorgen dat gedurende het hele productieproces de natuur deftig wordt behandeld. Zie over die samenwerking ‘de juiste prijs’ hierboven.

Als bedrijf — klein of groot — kan je vandaag al starten met informatie te verstrekken over de hele waarde- en productieketen. Deze informatie kan snel online ter beschikking worden gezet. Er zijn initiatieven in landbouw, financiële wereld, textiel, machinebouw, schoenen, geneeskunde … die proberen stappen te zetten in die richting. In België zijn het meestal coöperatieven. Deze initiatieven zijn wegbereiders. En hun weg zal niet van de ene op de andere dag ‘juist’ zijn. Maar dat is niet belangrijk. De leertocht is cruciaal. Ik zal later, buiten het bestek van deze reeks, voorbeelden geven van wegbereiders.

Echter, we zijn de natuur aan het uitputten. Een volledig ander beleid rond de natuur en het productieproces is nu cruciaal. Er is al veel (onderzoeks)werk verricht: donuteconomie, cradle-to-cradle, Material Matters, circulaire economie … Allen vertrekken ze vanuit de dezelfde startpositie: we zijn ‘gebruiker’ van de natuur, geen ‘eigenaar’.

Als eerste stap kunnen we in onze prijsvorming de milieukosten (lees: herstelkosten) radicaal meerekenen. Neem bijvoorbeeld de vliegtuigreizen (een makkelijk slachtoffer). We vliegen al decennialang niet meer tegen de werkelijke kostprijs. Vliegtickets zijn zeer goedkoop, omdat veel luchtvaartmaatschappijen subsidies ontvangen, er geen accijns op kerosine zit en geen btw op tickets [42]. Daarnaast duwt de concurrentie de prijs naar beneden. Als we dit alles doorrekenen in de prijs van een ticket zou vliegen veel duurder worden en minder concurrentieel met de andere vervoermiddelen. Om voor de hand liggende redenen zullen de luchthavens hier gaan verandering in brengen. Het haalt hun hele businessmodel onderuit. Dit zijn dus onherroepelijk allemaal politieke beslissingen. Hier doemt dan het probleem op als de overheid zelf economische actor is. De luchthaven in Zaventem bijvoorbeeld is belangrijk voor de werkgelegenheid, internationaal toerisme, bedrijfsleven. Allemaal onderwerpen die de overheid nauw aan het hart liggen. En zo zit de overheid vast in een catch-22. De overheid heeft als taak te zorgen dat de economie rechtvaardiger functioneert. In het geval van het luchtverkeer betekent dit onder meer: stop luchtvaartsubsidies, hef accijnsen op kerosine en btw op tickets. Je voelt met de ellebogen aan dat dit moeilijk ligt. Bij het invoeren van maatregelen die de economie rechtvaardiger zou maken, schiet de overheid zich in de voeten. Ze is dan én rechter én beklaagde.

Arbeid

De inzet van arbeid is voornamelijk een economische vraag. In hoeverre hebben mensen capaciteiten en in hoeverre kunnen deze worden ingezet in het arbeidsproces? We wezen er al op dat dit betekent dat er een loskoppeling dient te gebeuren van arbeid en inkomen. Indien dit niet gebeurt dan zal een persoon gaan werken of blijven werken op een plaats waar het inkomen wordt gegarandeerd, niet waar zijn of haar capaciteiten het best kunnen worden aangewend en tot ontplooiing komen. Komt daarbij dat het overgrote deel van de arbeid steunt op het opsplitsen van taken. Dit gebeurt binnen een bedrijf, tussen bedrijven en zelfs tussen bedrijven die zich in verschillende landen bevinden [43]. Het gevolg is dat de handelswaar meestal het resultaat is van een keten van menselijke arbeid en niet van de enkeling. Bij ons bedrijf Cypres hadden we daar een leuze voor: “De volgende is altijd de klant.” Dit betekent dat wijzelf, in die keten, klant zijn van de vorige schakel en leverancier van de volgende schakel. Iedereen heeft de volgende schakel tot zijn zorg. Klanten kunnen dus ook leverancier zijn, bijvoorbeeld als ze informatie moeten geven waar de volgende schakel – wij dus – mee aan de slag moet. Dit heeft uiteraard ook gevolgen voor ons gedrag als consument (nvpv: zie ‘de juiste prijs’ hierboven).

De vermelde trias propria vota (erkenning van ieders arbeidsstreven, ieders wil tot persoonlijke ontplooiing en ieders rechtvaardigheidsgevoel) zorgt ervoor dat een bedrijf het best wordt uitgebouwd door alle medewerkers en stakeholders te betrekken. Niemand kan worden verplicht, maar het is een permanente invitation à la valse. Het gaat dan over participatieve economie. Prof. Brüll gaat uitgebreid in op een manier waarop dit zou kunnen worden gerealiseerd [44]. Kort samengevat, met grote zevenmijlslaarzen aan, komt deze hierop neer:

  • Is het economisch interessant dat we dit doen?
    Economische beslissingen worden voorbereid in een ‘vergadering’, een ‘college’, een ‘orgaan’ waarbij alle medewerkers en stakeholders bijeenkomen, eventueel aangevuld met specialisten buiten de eigen kring. In dit orgaan kunnen alle stakeholders terecht met economische ideeën rond leveranciers, productie, distributie… Hier wordt bijvoorbeeld onderzocht of een nieuw product of dienst zou kunnen ontwikkeld worden: Is er voldoende markt voor? Moeten er nieuwe mensen worden aangeworven? Wat is de kostprijs van de ontwikkeling? Moeten we nieuwe machines aankopen? Deze vragen worden puur vanuit het economische bekeken. Cijfers en berekeningen zijn belangrijk, maar uiteraard ook economische ervaringen van de leden van de vergadering. Hier wordt aan beeldvorming gedaan.
  • Vind ik het ‘ethisch’ verantwoord dat we dit doen?
    In een volgende vergadering zitten grotendeels dezelfde mensen, maar ze bekijken het probleem nu vanuit een geheel andere kant, te weten van de ideële kant. Hier wordt bekeken of bijvoorbeeld de winning van grondstoffen voldoen aan het ethisch charter van het bedrijf (als er al een bestaat) of dat er persoonlijke tegenkantingen van medewerkers zijn tegen de productie. Om een voorbeeld te geven: een vegan restaurant wil overschakelen op vegetarische schotels. Een medewerker heeft daar ethische bezwaren tegen. Hier moet elk in zijn diepste ik kijken. Wat wil ik? Ook hier wordt aan beeldvorming gedaan.
  • Wat gaan we nu doen?
    De bedenkingen van beide vergaderingen — het zijn bedenkingen, geen besluiten — worden dan overgebracht naar het derde vergadering. Brüll spreekt over het rechtsorgaan. Hier worden de besluiten genomen. “Enkel zij die existentieel verbonden zijn met het bedrijf, dat wil zeggen hun economisch bestaan van het wel en wee van de onderneming afhankelijk hebben gemaakt en derhalve ook de gevolgen van het besluit aan de lijve ondervinden, hebben een stem.” Het besluit komt democratisch tot stand. Eén persoon, één stem.

Een tussenbemerking: Niemand kan worden verplicht om te werken, in de eerste plaats zeker niet als je morele weerstand hebt tegen wat er wordt geproduceerd. Een vegetariër kan weigeren om te blijven werken in een fabriek dat besluit om ook vlees te verwerken. Dit betekent niet dat deze vegetariër de productie van vlees kan verbieden, omdat de persoon een morele weerstand heeft tegen het eten van vlees. De redenen om productie te verbieden kan nooit in de consumptie zitten, maar in het recht. Bijvoorbeeld: dit vleesproduct kan niet worden geproduceerd zonder de medewerkers ziek te maken of zonder de samenleving te schaden (bijv. PFOS). Dit heeft niets te maken met de consumptie op zich. Zo komen we weer terecht bij de vraag om arbeid en inkomen te scheiden. Meewerken aan iets dat je verwerpelijk vindt, haalt de waardigheid van de mens onderuit. De persoon moet altijd vrij en onvoorwaardelijk kunnen kiezen om te vertrekken.

Met de geschetste structuur kunnen eerste stappen worden gezet om zelfontplooiing (ik) en economische dienstbaarheid (wij) te combineren. Uiteindelijk heeft dergelijke onderneming geen bestuur in de traditionele zin van het woord nodig. Ik ken het verhaal van een coöperatieve landbouwgemeenschap die werkten op deze manier, maar bij de beslissingen hadden de pioniers, zij die het bedrijf hebben opgericht, een veto, om zeker te zijn dat het bedrijf de juiste koers vaart. Niks is zo vernietigend voor de wendbaarheid en toekomstgerichtheid van een sociale structuur als een oligarische inrichting. Dit wil niet zeggen dat er geen beslissingsstructuren kunnen worden geïnstalleerd. Maar ‘beslissers’ worden participatief gemandateerd en het mandaat is herroepbaar. De gemandateerde geeft leiding over het werk – daarvoor is hij aangesteld, maar is niet meer de baas over de medewerker als mens. Ze hebben elkaar nodig. Het onderscheid werknemer-werkgever deemstert weg. Ze slaan de handen in elkaar of ze gaan ten onder. Het zijn in België meestal coöperatieven die dergelijke participatieve bedrijven opzetten.

Kapitaal

Om een bedrijf op te zetten hebben we kapitaalgoederen (bijv. een bedrijfspand, een computer, telefoon, machines, …) nodig. Aan de oorsprong van kapitaalgoederen ligt een initiatief van een of meerdere personen die met hun menselijke creativiteit en inventiviteit zorgt dat er zaken gebeuren. Zoals vroeger in deze bijdrage al werd gestipuleerd kan een bedrijf geen eigendom zijn van een ondernemer, maar idealiter een ‘kapitaalgoed’ dat door een groep mensen wordt toevertrouwd aan een of meerdere ondernemende geesten die een idee hebben. Deze groep mensen maakt dan een overeenkomst met de initiatiefnemer(s). Dit kan allerlei vormen aannemen, maar de groep bestaat altijd uit individuen en geen instellingen. Het bedrijf is dan geen eigendom van deze initiatiefnemers maar van alle betrokken partijen. Dit is dus een groot verschil met centralistische economische politiek waar de overheid eigendom is van de productiemiddelen.

Het is het menselijk vernuft dat arbeid in een bepaalde bedding brengt en omtovert tot economische waarde. Verhulst hierover: “De menselijke creativiteit en initiatiefkracht grijpt de materiële wereld via de vorming van kapitaal (dwz. productieve verbanden en productiemiddelen). Net zoals de voortbrenging van producten gebaseerd is op arbeidsdeling (nvpv: zie hoger), is de voortbrenging van productiemiddelen gebaseerd op initiatiefdeling. De arbeidsdeling is gericht op de toekenning van een specifiek type arbeid aan degene die met betrekking tot dat soort arbeid de beste vaardigheden heeft ontwikkeld. Door de initiatiefdeling belandt de ontwikkeling van nieuwe productiemiddelen en productieverbanden bij diegene die ter zake over de meeste talenten beschikt.”[45]. Goede pioniers zijn nog geen geen goede ondernemers voor de volle vaart [46].

Vrijheid ligt aan de basis van een economisch initiatief: mensen sluiten met elkaar een economische overeenkomst omdat ze dit willen. Samen bouwen ze het bedrijf zo uit op een dergelijke manier dat het primaat van het eigenbelang structureel onmogelijk wordt, integendeel: dat we op een zo efficiënt mogelijke manier onze krachten inzetten tot voldoening van de behoeftes van anderen. Daartoe is het nodig dat een bedrijf en alle kapitaalgoederen worden gezien als een uitrusting dat ter beschikking wordt gesteld van ondernemers die hun activiteiten willen ontplooien ten dienste van deze gemeenschap. De welvaart die de onderneming, en bij uitbreiding alle ondernemingen, genereert wordt dan eerlijk verdeeld onder de hele gemeenschap. Dat is de impuls van de solidariteit. Ook hier weer zijn het de coöperatieven die het voortouw nemen [47].

TIJD VOOR EEN RUSTPAUZE:
BEYONCÉ EN DE ZEITGEIST


In 2022 zagen de VS een ongekend aantal mensen vrijwillig hun baan opzeggen: meer dan 47 miljoen mensen namen ontslag. Dit kreeg de naam The Great Resignation. (ook The Big Quit en The Great Reshuffle). In deze context werd Beyoncé‘s nummer BREAK MY SOUL uit haar album Renaissance (2022), door velen verwelkomd als een anti-werk-anthem. Ze voelden zich door Beyoncé aangemoedigd hun baan op te zeggen en zich te ontdoen van stressfactoren in hun leven. (nvpv: Ik vind dit aanstekelijke muziek. Yaka, yaka, yaka, yaka — release ya wiggle)

In Business Insider zegt journalist Juliana Kaplan hierover: “Beyoncé laat het concept werk niet helemaal los. In plaats daarvan is ze ‘op zoek naar motivatie’ en een ‘nieuwe basis’ - iets wat zeker veel van Amerika‘s ‘quitters’ naar andere activiteiten bracht omdat ze zich realiseren dat het leven te kort is om te werken in een baan waar ze niet gepassioneerd over zijn. Nick Bunker, een econoom bij vacaturesite Indeed zegt hierover: “Het is interessant hoezeer het fenomeen is doorgedrongen tot de tijdgeest. […] De track van Beyoncé is een voorbeeld van een breder publiek bewustzijn of discussie over mensen die hun baan opzeggen, wat dan weer een weerspiegeling is van wat er gebeurt op de arbeidsmarkt en in de samenleving.” [48]. Dit sluit nauw aan bij het motivatieverhaal in een vorige bijdrage (Mwww - 4. De vriendelijke samenleving).

You won't break my soul
I'm tellin' everybody (ohh, let's go, let's go)
[…]
Now, I just fell in love
And I just quit my job
I'm gonna find new drive
Damn, they work me so damn hard
Work by nine, then off past five
And they work my nerves
That's why I cannot sleep at night
I'm lookin' for motivation
I'm lookin' for a new foundation, yeah
And I'm on that new vibration
I'm buildin' my own foundation, yeah
Hold up, oh, baby, baby
You won't break my soul (na, na)
[…]
Release ya anger, release ya mind
Release ya job, release the time
Release ya trade, release the stress
Release the love, forget the rest.
[…]
Looking for something that lives inside me





WINST ALS EIGENDOM

ECONOMISCHE ACTIVITEITEN ontstaan omdat er een sociaal overschot bestaat: een persoon of gemeenschap produceert meer diensten en producten dan nodig is voor eigen gebruik. Dit vormt de basis voor economie, (meer)waarde en winst. Elke samenleving moet beslissen waarvoor de overschotten wordt gebruikt. Als je in Antwerpen op linkeroever kijkt naar ‘t stad, dan vallen onmiddellijk drie gebouwen op: de kathedraal — een religieus centrum uit de 14de-16de eeuw — de boerentoren — een economisch centrum uit 1931 — en den oudaan — een overheidsgebouw uit 1958. Dit toont de keuzes die Antwerpen heeft gemaakt door de tijd.

Antwerpen gezien vanop Linkeroever. Dankzij de overschotten uit de economie heeft de Antwerpse gemeenschap deze gebouwen kunnen realiseren. Mooi op een rij zien we uitingen van resp. het geestesleven (kerk), het economisch leven (bank) en het rechtsleven (politie). Foto © Pellagie

Om een gezond bedrijf te zijn, zal een bedrijf meer moeten produceren dan nodig voor eigen gebruik (nvpv: in ons schema noemen we dit ‘overschot’.) Zuivere winst krijg je als je de omzet van een bedrijf vermindert met alle bedrijfskosten (grondstoffen, energie, kosten voor de machines en installaties …), met het loon van alle personeelsleden, met de taksen en belastingen en met de nodige reserves die een bedrijf wenst aan te leggen voor later. De vraag hoe dit overschot en de zuivere winst wordt gerealiseerd hebben we deels behandeld wanneer we spraken over ‘natuur, arbeid en kapitaal’.
Deze economie is er eentje van concurrentie. Tussen bedrijven bestaat er concurrentie om de nodige schaarse productiemiddelen (arbeid, natuur en kapitaal) te ‘bemachtigen’, en er is ook concurrentie om zo veel mogelijk van het overschot, dus van de markt te veroveren. Rond de zuivere winst bestaat er in de praktijk concurrentie tussen de overheid (de belastingdiensten…), de arbeid (de werknemers, de vakbonden…) en de bedrijven (de aandeelhouders, VBO, de banken …) om zoveel mogelijk ‘binnen te halen’. De wens tot groei en winstmaximalisatie is quasi inherent aan deze economie. Zeer schematisch is dit zo:

Het basisschema van de reële economie. De grootte van de stromen weerspiegelen NIET de reële verhoudingen. Tekening: Peter Droeshout.

Overschot en zuivere winst gaan rond in de economie in de vorm van geld. Dit is essentieel, anders sterft deze economie aan atrofie. Bekijken we van dichterbij de bestedingen van overschot en zuivere winst.

  • Een deel van de overschot wordt overgebracht (bijvoorbeeld via het loon, een bonus, een dividendsuitkering) naar medewerkers die dit gebruiken om dingen mee te kopen: eten, kleding, woonst, geschenken, …. Het wordt gebruikt voor de consumptie. Dit geld noemen we KOOPGELD en blijft binnen de sfeer van de economie. Door dit kopen (consumptie) vloeit er geld immers terug naar de economische productie en wordt daar gebruikt onder meer om de mensen te betalen die de waren produceren.
  • Bedrijven moeten worden opgericht, ingericht, uitgebouwd, … Hiervoor is er geld nodig. Gelukkig doen consumenten niet al hun geld op. Wat ze niet opdoen, zetten ze voor een groot deel op een bankrekening. Ook bedrijven zetten (een deel van) de ZUIVERE WINST op de bank. De bank gebruikt dat geld om verzekeringen af te sluiten of om nieuwe initiatieven of de expansie van bestaande initiatieven te financieren via leningen [49]. Een bedrijf dat bijvoorbeeld machines wil kopen, of zonnepanelen wil plaatsen … leent geld bij de bank. Dit LEENGELD wordt terugbetaald met interest. Voor de volledigheid: een bedrijf kan ook eigen middelen gebruiken voor de financiering van zijn investeringen. De kwaliteit van het geld blijft hetzelfde: leengeld. Leengeld ontstaat dus door uitstel van consumptie [50]. Net als koopgeld blijft het leengeld binnen de sfeer van de reële economie.
  • Niet-economische actoren, zoals onderwijsverstrekkers of gezondheidszorgers, moeten ook worden gefinancierd. Alhoewel ze een belangrijke rol spelen voor de economie, zijn het geen echte economische producenten. Ze worden gezien als consumenten. Deze niet-economische actoren worden gefinancierd door de overheid en vallen daarom buiten dit schema. Ten onrechte, zoals we zullen zien.


Dit schema vertoont in de praktijk twee grote complicaties: het oneigenlijk gebruik van de winsten en het negeren van de reproductieve arbeid, het vrijwilligerswerk en het geestesleven als cruciale bronnen voor de economie.


PROBLEEM 1: de financialisering

Winsten die niet worden geconsumeerd en niet worden geleend, worden sinds ettelijke decennia weggezogen uit de reële economie en overgebracht naar de chremastosfeer daar waar geld om geld draait, waar geld wordt geïnvesteerd, voornamelijk in de financiële sector en vastgoedsector, om geld op te brengen. Dit fenomeen heet financialisering. Professor Bezemer, hoogleraar economie te Groningen en expert in dit domein: “Financialisering is de expansie van markten voor schulden en vermogenstitels (waaronder vastgoed en leningen) als een bron van ‘rents’. Rents zijn onverdiende inkomsten die op basis van bezit toevallen, in tegenstelling tot lonen en winsten die worden verdiend in het proces van productie en inkomensvorming. Terwijl lonen en winsten bijdragen aan de inkomensvorming, komen rents ten laste daarvan. Zij vormen zo een rem op de groei van handel, dienstverlening en productie. […] Met expansie van finan­ciële markten wordt een toenemend deel van de gerealiseerde inkomens (lonen en winsten; grofweg het bruto binnenlands product) besteed om de ‘total returns’ van vermogens­titels mogelijk te maken, in de vorm van rente, dividend, courtage, aflossing, premies, huur en dergelijke.” [51]. In ons schema ziet dit er zo uit:

In plaats van investeringen in de economie te financieren, worden vastgoed en vermogenstitels zoals aandelen, obligaties en derivaten gefinancierd [52]. Bedrijven zien dat ze makkelijk winst kunnen halen uit de financiële en vastgoedsector en pompen geld naar deze sectoren. In plaats van overschotten te gebruiken als koop- of leengeld verkassen ze een deel van het kapitaal naar de financiële en vastgoedmarkt. Dit is de vage wereld van de cirruseconomie. Zo onttrekken ze heel wat financiële middelen die de reële economie nodig heeft om te groeien, te innoveren, uit te breiden, te vernieuwen… In een recente column in De Groene Amsterdammer schreef prof. Bezemer: “Een muur van geld. Dat is wat de ‘echte’ wereld van spullen, natuur, beleving, technologie en de rest scheidt van de economische beslissingen die investeerders en bedrijven nemen. Een CEO van een grote producent vaart op spreadsheets die gaan over winst, aandelenkoersen en omzet. Alles is financieel.” [53]. En vanaf de jaren 80 heeft de vrijemarkteconomie hier quasi vrij spel gekregen. Prof. Bezemer heeft het hierbij over een schuldverschuiving van het gebruik van bankkrediet door de reële economie naar de financiële en vastgoedsector. “Eigenlijk helpt de financiële sector vandaag vooral de financiële sector en de vastgoedsector groeien.” [54].

Vermogensbezitters trekken de zuivere winsten naar zich toe, weg van de economie. Dat wordt nog sterker nu monolithische bedrijven internationaal quasi monopolistisch opereren en geen of weinig belastingen betalen. Voor alle duidelijkheid: ik ben niet tegen ‘internationaal opereren’ of ‘monolitisch’, maar wel tegenstander van ‘monopolistisch’ en ‘geen belastingen’. Naar aanleiding van de Panama Papers schrijft Jelle Versieren, economisch historicus aan de Universiteit Antwerpen in een opinieartikel in De Morgen: “De ironie wil dat multinationale ondernemingen ook de kenmerken van het luie geld hebben overgenomen. In zijn boek Unleashing Usury heeft de Canadese topeconoom Richard Westra gewaarschuwd voor het algemene fenomeen van multinationals die winsten niet meer herinvesteren, maar tevens gebruik maken van de bestaande fiscale spitstechnologie om via lege vennootschappen in Panama of Liechtenstein een gokje te wagen op Wall Street. Immers, waarom produceren indien speculeren met onbelast geld meer opbrengt? De regering denkt daarom beter tweemaal na over het fiscale debacle van de excess profit rulings. Lui geld prefereert altijd een tropisch paradijs. Dit is de échte schande van Panama Papers: de langdurige werkloosheid van 8.000 miljard euro. Wie haalt het uit de hangmat?” [55].
Voor een gezonde economie moet geld voortdurend rondgaan. Geld is het smeermiddel van de economie. Dit is een van de redenen om geld een houdbaarheidsdatum te geven. Door dit te doen verhoog je de druk om geld te laten circuleren. (zie Mwww - 3.Tien vragen) en herstel je de diepere natuur van geld: een middel.

Beide sferen – de reële economie en de chremastosfeer– worden voorgesteld als ‘de economie’, als één geheel. Maar dit is onjuist. De ene sfeer is economie; de andere is roof. Prof. Mariana Mazucatto, professor Economics of Innovation and Public Value aan de University College London, maakt zich kwaad over deze roof [56]. Volgens haar blijven economen discussiëren over monopolistische, oligopolistische en concurrerende markten, terwijl er veel belangrijkere zaken zijn, zoals: is de waarde-extractie parasitair? ‘Ja’ is dus het antwoord. Maar dat is een politieke vraag en de meeste economen blijven daar liever van weg en verstoppen zich achter econometrische modellen. Prof. Mazzucato houdt een pleidooi om als samenleving de economie voluit in handen te nemen. En ze is niet alleen. Prof. Martha Nussbaum schrijft het bitter: “Economische groei leidt dus niet tot democratie en al evenmin tot een gezonde, geëngageerde en goed opgeleide bevolking noch tot een samenleving waarin kansen op een goed leven voor alle maatschappelijke klassen beschikbaar zouden zijn.” [57] Vele economen, zoals prof. Mervyn King en prof. Thomas Piketty, beamen dat. De financialisering zuigt de broodnodige brandstof uit onze economie ten voordele van financiële winsten. Als eerste stap zijn belastingen op onverdiend inkomen, zoals transactiebelastingen, op zijn plaat. Winsten uit deze handel zonder maatschappelijke meerwaarde worden dan wegbelast [58].

De Fransen zijn woedend.

Geen wonder dat de Fransen woedend zijn over de verhoging van de pensioenleeftijd. Terecht. Niet dat de Fransen niet willen werken, maar de woede gaat om veel meer dan de pensioenleeftijd. Eerst en vooral is er de oekaze van Macron. Cécile Bourgneuf in La Libération (22 maart 2023) [59]: “En de president zegt nu in wezen [tegen de protesterende vakbonden]: ‘Ik ben de baas en jullie hebben geen keus’. Aan het begin van zijn televisie-interview zei Emmanuel Macron nochtans: ‘De vakbonden hebben legitimiteit. Ik respecteer ze’. Hij gaf een mooie demonstratie van respect.” Hier zien we het gebruik van oude autocratische vormen die diametraal staan tegenover de toenemende aandrang van het individu om los te komen van het opgelegde belang van de instellingen. Dit is een politieke bron van protest.
In dit Franse protest is er nog een andere bron werkzaam: ‘Waarvoor moeten we langer werken? Naar waar gaan de opbrengsten van ons langer werken?’ Om mee de roepen met de protesten: naar de rijken. President Macron probeert te sussen door te zeggen dat hij zwaar zal investeren in onderwijs, gezondheidszorg … maar de protesteerders geloven hem niet meer, geloven de elite niet meer. [60]

Prof. Mariana Mazzucato pleit voor het terugkeren van de overheid als ‘bedrijf’. Hoe warm haar pleidooi ook is, ik volg dit niet: de staat dient de samenleving immers rechtvaardiger te maken, niet bijvoorbeeld economisch efficiënter. En zoals we al stelden, als de staat optreedt als ‘bedrijf’ dan wordt ze tegelijkertijd rechter en beklaagde. De opdracht van de staat lijkt me mee te zorgen dat er structuren kunnen ontstaan die ons, omwille van de rechtvaardigheid, oproepen, prikkelen, verleiden om niet langer de vruchten van onze arbeid op te eisen, maar in te stappen in een economie van solidariteit met de anderen. Verplichten is hier niet aan de orde. Zoals Brüll stelt: “Geen motief dat zedelijk is, dwingt.”[61]


PROBLEEM 2: de zuurstof voor de economie

Het tweede probleem is deels gekoppeld aan het eerste probleem. Het dient zich subtieler aan maar heeft een enorme impact.

Als ik in de volgende paragrafen spreek ik over het geestesleven, dan is dit ruimer bedoeld dan enkel ideële taken. Het gaat ook over niet-kwantificeerbare taken zoals in de gezondheidszorg, kinderopvang, … Kortom, de reproductieve taken. Deze taken zijn noodzakelijk opdat het economisch leven, het rechtsleven en het geestesleven zelf zouden kunnen bestaan. Gezondheidszorg bijvoorbeeld staat in voor gezonde medewerkers en burgers; kinderopvang zorgt voor de kinderen terwijl de ouders gaan werken, enzovoort. Deze taken –zorgarbeid bijvoorbeeld– bevinden zich allemaal in wat Tim Jackson de ‘trage sector’ noemt (Mwww - 4. De vriendelijke samenleving). In wat hierna komt, behoud ik de term ‘geestesleven’ voor het geheel van de ideële taken en de andere niet-kwantificeerbare taken die zorgen voor de opbouw van het menselijke kapitaal van de samenleving. Het zal contextueel wel duidelijk zijn wanneer ik enkel de ideële taken bedoel.

Wat is de bron van het economisch leven? Uiteraard spelen initiatiefnemers, de ondernemers een belangrijke rol: zij maken de producten en diensten, ze geven ook werk aan ontelbare mensen die het initiatief levend houden. In tweede instantie zijn er de medewerkers en heel de kring in de waardeketen: leveranciers, medewerkers, distributiebedrijven, … En als laatste: de consumenten. Zij kopen immers de producten en diensten. Al deze elementen bevinden zich binnen de sfeer van de reële economie.

Meer fundamenteel ligt de bron van de innovatieve en producerende krachten echter buiten de economische sfeer: namelijk in de 'resultaten' van de opvoeding, het onderwijs, de wetenschap, de cultuur, de gezondheidszorg … Kortom, in het opgebouwde menselijke kapitaal of vermogen, om economische termen te gebruiken. Het is “de voorraad van competenties, kennis, sociale en persoonlijke vaardigheden, waaronder ook creativiteit, die wordt belichaamd in de mogelijkheid voor de mens om in een economie arbeid te verrichten, opdat er economische waarde kan worden geproduceerd.” (Wikipedia) De term ‘economische waarde’ mag overigens probleemloos uitgebreid worden tot ‘waarde voor de samenleving’, ‘maatschappelijke waarde’. Economische en maatschappelijke waarde is een gevolg van het menselijk vermogen. Reden genoeg om het ontwikkelen van dit vermogen alle kansen te geven. Prof. Gary Becker, Nobelprijs Economie, schreef er in 1964 een spraakmakend boek over: Human Capital. A Theoretical and Empirical Analysis with Special Reference to Education [62]. Een van de kernthema’s van dit boek is dat investeringen in onderwijs en opleiding vergelijkbaar zijn met bedrijfsinvesteringen in materiaal. Om maar te zeggen: hij ziet het geestesleven, of toch een onderdeel ervan, als cruciaal voor economie. Zonder deze bron zouden er geen onderzoeken, nieuwe ideeën of vernieuwingen mogelijk zijn en komen we terecht in een neerwaartse, afstervende spiraal [63].

De samenleving heeft de beide polen dus nodig: het economische leven als bron voor het fysieke, materiële bestaan en het geestesleven als bron voor het ideële, immateriële bestaan. Dit is de kern van het manifest van prof. Martha Nussbaum’s onder de veelzeggende titel: Niet voor de winst. Waarom de democratie de geesteswetenschappen nodig heeft [64]. Zij zet zich scherp af tegen het feit dat onderwijs wordt gezien als een werktuig voor de economie. Ze houdt “een pleidooi om kunst, literatuur, talen, muziek, filosofie, geschiedenis, religie en cultuur niet als een overbodige luxe te zien, maar als essentieel voor de vorming van elke volwassene tot mondige staatsburger.” Haar aandacht gaat uit naar “het contrast tussen onderwijs gericht op het streven naar winst en onderwijs dat gericht is op een burgerschap die meer omvat. […] Als het bezielende element van de geesteswetenschappen noemt ze: indringend kritisch denken, gedurfde verbeelding, empathisch begrip voor allerlei sterk uiteenlopende menselijke ervaringen en besef van de complexiteit van de wereld waarin wij leven. […] Onderwijs richt zich niet alleen op burgerschap, maar bereidt mensen ook voor op hun werkende leven, en belangrijk nog, op een zinvol bestaan.” [65].
Prof. Nussbaum maakt hier dus het onderscheid tussen resp. rechtsleven (burgerschap), economie (het werkende leven) en het geestesleven (zinvol bestaan).

Het geestesleven is een beetje zoals een ‘black box’. De inhoud of werking ervan is onduidelijk of onbekend. De dichter Lewis Hyde schreef daar prachtige woorden over in zijn boekje The Gift: How the Creative Spirit Transforms the World (1983): Hij maakt het onderscheid tussen werk en arbeid:
“Werk is wat we per uur doen. Het begint en eindigt op een bepaalde tijd en, indien mogelijk, doen we het voor geld. Autocarrosserieën lassen aan de lopende band is werk; afwassen, belastingen berekenen, rondes lopen op een psychiatrische afdeling, asperges plukken - dat is werk.
Arbeid daarentegen bepaalt zijn eigen tempo. We worden er misschien voor betaald, maar het is moeilijker te kwantificeren. ‘Het programma volgen’ bij de AA is arbeid. Men kan ook spreken van ‘rouwarbeid’: wanneer een geliefde sterft, ondergaat de ziel een periode van zwoegen, een verandering die energie kost. Een gedicht schrijven, een kind opvoeden, een nieuwe calculus ontwikkelen, een neurose oplossen, uitvindingen in alle vormen - dat is allemaal arbeid. Werk is een geplande activiteit die door de wil wordt uitgevoerd. Een arbeid kan gepland zijn, maar alleen in die mate dat men het voorbereidende werk doet, of dat men geen dingen doet die de arbeid duidelijk zouden verhinderen. Verder heeft arbeid zijn eigen schema. Dingen worden gedaan, maar we hebben vaak het vreemde gevoel dat we ze niet gedaan hebben… We worden wakker om de vruchten van de arbeid te ontdekken.”[66]

En zo moet het zijn. Het geestesleven vaart het best bij een vrij leven, los van de economische macht en los van de staatsinmenging (nvpv: Ben Weyts, je kan iets anders gaan doen). Ik hou geen pleidooi om het geestesleven los te maken van de samenleving, maar wel onafhankelijk te maken van de betutteling en dirigisme door de overheid en de beïnvloeding en instrumentalisering door de economie.
En toch hebben we toegelaten dat ‘economie’ ons voorschrijft hoe het geestesleven moet zijn. Dit gebeurt onder meer via de invloed van de overheid die het grootste deel van onderwijs en gezondheidszorg in haar sturende greep houdt. En die greep is doordrongen van een allesoverheersend economisch denken. Door heel de samenleving te ‘economiseren’ staat het hele onderwijs en het hele culturele leven amper in dienst van de mens en van het ontwikkelen van zijn mogelijkheden, maar in dienst van wat economie nodig heeft. (nvpv. Dat overheid en economie regelmatig de handen in elkaar slaan is te begrijpen: het is voor een groot deel dezelfde elite.) En dat wordt verpakt in mooie woorden, waarvan de eeuwige Ben Weyts, minister van onderwijs, een mooi voorbeeld geeft: “Het onderwijsaanbod moet zich ook richten op wat de samenleving nodig heeft.” En dan gaat hij verder en spreek niet over de samenleving, maar over de economie: “We stellen vast dat ons actieplan van de afgelopen jaren wel meer meisjes heeft laten kiezen voor een STEM-richting, (nvpv: Science, Technology, Engineering, Mathematics) maar de instroom in de technische en beroepsopleidingen blijft te beperkt. Daar moeten we meer aandacht aan besteden.” [67] In datzelfde interview zegt hij het zonder omwegen: “Vlaanderen investeert 15 miljard euro in onderwijs, een kwart van de begroting. Maar de output is niet navenant. Als de kwaliteit niet is wat we verlangen van het onderwijs, dan moeten we ingrijpen.”

Het geestesleven heeft een veel ruimere taak dan ons in te passen in de economie of in de staat. Het wil (zou moeten beogen) de mens een zelfbewustzijn geven: wat wil ik? wie ben ik? waar sta ik tegenover de anderen? Antwoorden zijn nooit op voorhand gegeven maar liggen verscholen in het diepste ‘ik’ van elk van ons. Ieder mens kan zich ontwikkelen tot vrije mens. Alleen al daarom kunnen deze vragen nooit door de staat of door de economie worden beantwoord. Het is ook hun opdracht niet. Het vermogen tot zelfbeschikking wordt ondersteund door een doelloos geestesleven. Met doelloos bedoel ik: niet gestuurd in een bepaalde richting, en al zeker niet in een richting die door de economie of de overheid wordt bepaald of gewenst. De mens die zingeving zoekt, zal dit zelf en autonoom doen. Deze vrijheid garanderen is een opdracht van de samenleving. Autonome mensen zijn een voedzame bron voor de samenleving. Om dit te betrekken op een voorbeeld uit de economie: de beste medewerkers zijn de medewerkers die uit een interne, intrinsieke motivatie kiezen voor een job (zie: Mwww - 4. De vriendelijke samenleving). Dit is waar voor elk beroep: techniekers, verzorgers, bestuurders, … allen hebben baat bij het juiste uitgangspunt voor het leven en het samenzijn.

Alhoewel de economie weg moet blijven bij het sturen van het geestesleven, en naar analogie ook weg moet blijven van het sturen van het rechtsleven, heeft het economisch leven een belangrijke taak jegens het geestesleven en het rechtsleven. Het economisch leven zal ze financieren. Economie creëert immers meer waarde dan nodig is voor zij die werken in de economie. Dankzij dit overschot kunnen mensen ingezet worden voor taken die buiten economische waarde staan: opvoeding, onderwijs, cultuur, gezondheidszorg, veiligheid … Dat is altijd al zo geweest. De overschotten van de economie zijn de bron voor de financiering van deze mensen waardoor zij kunnen eten, wonen, zich kleden… Economie zorgt dus voor de materiële basis, en dus de vrijheid, van deze mensen om hun taken te doen. En die taken zijn een cruciale bron voor het economische leven en het rechtsleven.

Met andere woorden, de relatie tussen het economisch leven en het geestesleven is er een van wederzijdse afhankelijkheid. Het geestesleven heeft het economisch leven nodig, net zoals het economisch leven het geestesleven nodig heeft. De ene is de levensader en de bestaansvoorwaarde van de ander. Daarom financiert het economisch leven het geestesleven. Het is zelfs de reden van bestaan van het economisch leven: zorgen voor fysieke bestaanszekerheid van alle mensen en dus voor de bestaanszekerheid van het geestesleven en rechtsleven. “Een authentieke rechtsgemeenschap kan slechts bestaan indien alle leden van de rechtsgemeenschap elkaars recht op fysiek bestaan niet enkel in theorie maar ook in de feiten erkennen, hetgeen inhoudt dat alle leden van de rechtsgemeenschap gelijke toegang krijgen tot het land en zijn productieve vermogens.”[68].
Dit is de bron van ons pleidooi voor het basisinkomen dat door het economische leven wordt gefinancierd. In een rechtvaardige economie zou de zuivere winst volledig ten goede moeten komen van de samenleving. Bedrijfswinsten zijn immers deels gebaseerd op de inspanningen van de niet-economische actoren: opvoeding, dienstverlening, bestuur, veiligheid, onderzoek, gezondheid, cultuur … De kosten om dit allemaal te realiseren mogen niet op de samenleving worden afgewenteld, terwijl de financiële baten vooral aan het bedrijfsleven (aandeelhouders) toevloeien, zoals het nu is. De baten dienen ook in de samenleving terecht te komen. Om deze redenen gaf de oprichter van Zeiss, Ernst Abbe (1840-1905), reeds in 1898 zijn totale bedrijf aan een stichting zonder winstoogmerk. Hij besefte dat het bedrijf juridisch misschien wel van hem was, maar dat Zeiss ook van zijn werknemers was en van de hele samenleving. Niemand kan het bedrijf nog verkopen of erven. Geen hedgefonds kan langskomen en het kopen, omdat het geen handelswaar meer is. De Zeiss-stichting wordt nu gerund door mensen die tijdelijk rentmeester zijn van de stichting. De winsten worden ofwel geherinvesteerd ofwel geschonken, onder meer aan universiteiten [69].
Het zijn dus weer de coöperaties die hier experimenteren. De Vlaamse journalist Dirk Barrez heeft in zijn diverse essays en manifesten een warm pleidooi gehouden voor coöperaties, met vele stichtende voorbeelden [70].

In zo'n rechtvaardige samenleving zal de gecreëerde welvaart op een heel andere manier door de samenleving stromen dan nu het geval is. Als we echt geïnteresseerd zijn in de noden van de ander, dan brengen we de economische winst over naar de niet-productieve, niet-economische sectoren, zonder dat we daar een onmiddellijke return van verwachten, zonder de eis tot efficiëntie, effectiviteit, nuttigheid … Het is een geschenk en vertrouwen speelt hier een grote rol. Het basisinkomen wordt uiteraard ook gefinancierd door dit schenkgeld.
In zijn boeiend boekje Schenken en danken zegt Lex Bos: “De gift maakt zich los uit de economische gebondenheid en beweegt zich naar een kwalitatief ander gebied, waar economische wetmatigheden geen rol spelen. Het economische leven moet afwachten wat er ‘van gene’ zijde terugkomt aan schenkingen in de vorm van initiatieven, capaciteiten waarde-oriëntaties en dergelijke.” [71]. Dit SCHENKGELD voedt een gifteconomie, die de reële economie (koopgeld en leengeld) aanvult. Ons schema ziet dan er als volgt uit:

Hoe de zuivere winsten worden overgeheveld naar het geestesleven is voer voor een latere bijdrage. Laat het me hier beperkt houden tot een aantal algemene opmerkingen. De zuivere winst wordt buiten het bedrijf geplaatst en overgedragen (zie hoger) aan het rechtscollege van het bedrijf of aan een ander onafhankelijk orgaan, bijvoorbeeld vermogensstichtingen. Vanuit dit orgaan worden dan schenkingen aan het geestesleven gedaan. Volgens Lex Bos komen rond het schenken vijf vragen aan de orde:

  • Wat zal ik schenken?
  • Aan wie zal ik schenken?
  • Waarvoor zal ik schenken?
  • Wanneer zal ik schenken?
  • Hoe zal ik schenken?

Dat zijn vragen met een sterk ethische inslag. Vanuit een participatieve economie lijkt het me logisch dat alle mensen die existentieel verbonden zijn aan een initiatief, mee beslissen welke antwoorden er worden geven. Het oordeel van elke individu is hier cruciaal want het morele is altijd een individuele aangelegenheid. Als eerste stap dient participatief beslist te worden volgens welk proces de antwoorden zullen worden gegeven.

Tenslotte

Onze huidige economie is er eentje van do ut des, een Latijnse uitdrukking die bij transacties zoiets betekent als ‘gelijk oversteken.’ Ik doe iets opdat jij iets terug doet. Boter bij de vis. Wederkerigheid is hier troef.
De economie van het geschenk, de gifteconomie, heeft een volledig ander karakter. Wederkerigheid is hier niet veronderstelt. Daar heerst het principe van do ut das. Als iemand iets schenkt, dan gaat de schenkende persoon er NIET vanuit dat er iets wordt terug geschonken. Er wordt alleen verondersteld dat een geschenk andere geschenken oproept. Ik schenk en jij schenkt, maar niet aan elkaar. Eigenlijk schenk je aan de anonimiteit. Lex Bos vertelt over de ervaringen die een vriend had in het Amerikaanse leger. “Als een soldaat krap zit en een collega om een dollar vraagt, krijgt hij die, niet als lening maar als geschenk, echter met de morele verplichting de dollar door te schenken zodra hij daartoe in staat is en erom gevraagd wordt.” Mensen worden onderling verbonden door een groot web van geschenken van mens(en) naar mens(en) en tussen geestesleven, economisch leven en rechtsleven.

Het zal niet op 1-2-3 worden geregeld. We moeten hier niet onnozel over doen. Niet iedereen zal zich aangetrokken voelen om mee in te stappen in een dergelijke onderneming. Daarom is de Invitation à la valse zo cruciaal. Mensen kunnen nooit verplicht worden om mee in te stappen, maar we dienen ze permanent uit te nodigen, uit te dagen, te verleiden. In de jaren 80 schreef ondernemer Peter Schilinski en voorvechter voor een rechtvaardige economie hierover: “Uit onderzoek blijkt dat hooguit 5 tot 10 procent van de mensen werkelijk nieuwe, door henzelf gedragen instellingen wil. Aan deze mensen moet ten volle de mogelijkheid geboden worden om deze nieuwe instellingen te stichten. Dat is het beslissende punt waar alles om draait.”[72]. Misschien ligt het percentage een beetje hoger, maar veel zal dat niet zijn. Het belangrijkste is dat het nieuwe moet mogelijk worden gemaakt. Dergelijke initiatieven kunnen gezien worden als een sociaal laboratorium. Ze zullen eerst in het klein ontstaan en dan, eventueel, groeien. Hun inzichten kunnen anderen op weg helpen.
Maar makkelijk zal het niet zijn. Het gevaar loert in vele hoeken. “[…] tegelijk blijkt dat coöperaties het moeilijk hebben om volgens hun eigen principes te werken, omdat de globale economie functioneert volgens beginselen die haaks staan op de coöperatieve doelstellingen. De coöperaties worden verplicht om mee te concurreren, via aanwending van kapitaal machtshefbomen (holdings) op te bouwen, loonverschillen toe te laten die tegen het billijkheidsgevoel van de bevolking ingaan enz.” [73].

Tenslotte nog even het volgende benadrukken: de rol van menselijk kapitaal in de economische sfeer wordt regelmatig aangehaald als argument voor overheidssubsidies aan het onderwijs, cultuur en de rest van het geestesleven. Het is zeker waar dat het geestesleven geld nodig heeft, maar de rol van de overheid is niet de Ultieme Verdeler voor het Geestesleven te zijn. De taak van de overheid is in de eerste plaats een rechtvaardigere samenleving opbouwen. Hiervoor moet het een wettelijke ruimte creëren om mensen de kans te geven om op vrijwillige basis initiatieven te nemen die nieuwe samenwerkingsvormen onderzoekt, tot leven brengt, verlaat, … zodat we weg kunnen van de destructieve neoliberale, vrijemarkteconomie die we nu kennen. Wij moeten het doen; de elite zal het niet doen.


In de maand mei landen we –hopelijk en eindelijk– bij de persoonlijke sfeer, het naschrift en de bronnenlijst


Nog even dit

Een uitgebreide bronnenlijst verschijnt samen met het naschrift in mei 2023. De hier vermelde boeken zijn te verkrijgen via Barbóék en de betere boekhandels.

[30] M. FRIEDMAN, “A Friedman doctrine--The Social Responsibility Of Business Is to Increase Its Profits”, in: New York Times,13 sept. 1970. (TimesMachine 2023) Aanbevelenswaardige literatuur.
Een uitstekende introductie op zijn denkwereld is: Milton en Rose Friedman, Aan ons de keus uit 1990. Ook F.H. Hayak, De weg naar slavernij, uit 1944 is aanbevelenswaardig als introductie op het neoliberale denken. Beide boeken zijn nog te vinden in het Nederlands.
[31] Dieter BRÜLL, De sociale impuls van de antroposofie, Christofoor, 1985, p. 60 Met niet veel moeite kan je de economische Steiner zien als een vertegenwoordiger van het libertair socialisme.
[32] Kalis GIORGOS , Federico DEMARIA , Giacomo D’ALISA , Ontgroei, p. 36-39.
[33] Silke HELFRICH en David BOLLIER, “Commons”, in Ontgroei, p. 112-113
[34] Silke HELFRICH en David BOLLIER, geciteerd in Ludo ABICHT, Anarchisme. Van Bakoenin tot de commons., 2023, Ertsberg, p. 208

We gaan later zeker nog terugkomen op de commons en commoning. Interessante literatuur hierover zijn de boeken van Nobelprijs Economie Prof. Elinor Ostrom, o.a. Governing The Commons. The Evolution of Institutions for Collective Action, Cambridge University Press, 2015, 9781107569782. Wie zorgt er voor Nederlandstalige versies van haar boeken?
Goede introducties op commoning vond ik:
Derek Wall, Elinor Ostrom's Rules for Radicals, Cooperative Alternatives beyond Markets and States, Pluto Press, 2017, 9780745399355
David Bollier, Think like a commoner. A Short Introduction to the Life of the Commons, New Society Publishers, 2014, 9780865717688
David Bollier & Silke Helfrich, The Wealth of the commons. A world beyond market & state, The Common Strategies Group / Levellers Press, 9781937146146
Guy STANDING, Plunder of the Commons. A Manifesto for Sharing Public Wealth, Pelican Books, 2019, 9780141990620
Zie ook in Vlaanderen: Commonslab.
Veel bronnenmateriaal en toelichting is te vinden op de website: The Commons. Social Change Library, hét ultieme lexicon over commoning.
[35] Jos VERHULST, De arbeid bevrijden, Nicolaas, s.d., p. 6. Jos Verhulst spreekt over het ‘ondernemend individu’. Ik heb dat vervangen door ‘het economisch handelend individu’ louter omdat het te veel context vraagt waarom Verhulst de term gebruikt, maar we bedoelen hetzelfde. Dit referaat is als PDF te verkrijgen via [email protected].
[36] Ludo ABICHT, Anarchisme. Van Bakoenin tot de commons, 2023, Ertsberg, p. 210
[37] Dieter BRULL, De sociale impuls van de antroposofie, p. 150
[38] Ludo ABICHT, Anarchisme. Van Bakoenin tot de commons., p. 206
[39] Er is enorm veel geschreven over rechtvaardigheid. Enkele boeken hierover die ik gaarne heb gelezen:
Twee praktische werken: Michael J. SANDEL, Rechtvaardigheid. Wat is de juiste keuze?, TenHave, 2015, 9789025905057 en Michael J. SANDEL, Niet alles is te koop, TenHave, 2012, 9789025901806
Twee basiswerken: John RAWLS, Een theorie van rechtvaardigheid, Lemniscaat, 2009, 9789047701606
Amartya SEN, Het idee van rechtvaardigheid, Lemniscaat, 2013, 9789047704638

[40] Dit is een omschrijving van ‘associaties’. Maar toepasbaar op alle gelijkaardige initiatieven. Arjen NIJEBOER, “Associatieve economie: alternatief voor kapitalisme en socialisme”, in Aardewerk, s.d
[41] John HOGERVORST, Sociale driegeledeing. Wat, hoe & waarom, Nearchus CV, 2018, p.73
[42] Vanaf 1 april 2022 kwam er een vliegtaks van € 2 tot € 10 per passagier. De luchtvaartmaatschappijen rekenen deze wel door aan de reizigers. (zie Testaankoop)
[43] David Ricardo (1772-1823) introduceerde in deze context het begrip van het comparatief voordeel: de welvaart van landen stijgt wanneer zij zich specialiseren en onderling gaan handelen. (zie Wikipedia)
[44] Met dank aan Dieter BRULL, De sociale impuls van de antroposofie, p. 146-165
[45] Jos VERHULST, De arbeid bevrijden, p.8
[46] We gaan niet dieper in op de verschillende fasen van het ondernemen (initiatief, uitbouw, consolidatie, exit) en de voortdurende wisselende opdrachten, talenten en vaardigheden die daarvoor nodig zijn.
[47] Lieve JACOBS en Wim VAN OPSTAL, “Wat is coöperatief ondernemen?”, in: Samenleving & Politiek, 2013, nr. 4, p. 44 -49. De principes die coöperatieven meestal hanteren, liggen zoals te verwachten sterk in de lijn van de principes van de meeste grassrootsbewegingen en commoning:
- Vrijwillig en open lidmaatschap
- Democratische controle door de leden
- Economische participatie door de leden
- Onderwijs, vorming en informatieverstrekking
- Coöperatie tussen coöperaties
- Aandacht voor de gemeenschap
[48] Zie hierover Juliana KAPLAN, “Beyoncé wants you in formation — for the Great Resignation“, in: Insider, 23 Juni 2020 en Marisa DELLATTO, “Beyoncé’s ‘Break My Soul’ Heralded As Anthem For The Great Resignation”, in: Forbes, 21 juni 2022. Randbemerking: de grote ontslag is complexer dan jongeren die hun job verlaten uit protest. Zie Joseph FULLER & Willam KERR, “The Great Resignation Didn’t Start with the Pandemic”, in: Harvard Business Review, 23 maart 2022
Zie over het werken hoe fout we hiermee omgaan (Wat ooit ‘werk’ was is nu ‘vrije tijd’): James SUZMAN, Werk. Een geschiedenis van de bezige mens - van oertijd tot het heden, Thomas Rap, 2020, 9789400407268.
[49] De banken kunnen veel meer uitlenen dan het geld dat we op de bank hebben gezet. Dit heet fractioneel bankieren en is niet zonder risico. Zie ook Mwww - 3. Tien Vragen.
[50] Leengeld wordt uiteindelijk ook koopgeld (we kopen er bijvoorbeeld de zonnepanelen mee) en koopgeld wordt leengeld, namelijk het koopgeld dat we niet onmiddellijk opdoen aan consumptie wordt op een bankrekening geplaatst en wordt zo leengeld.
[51] Dirk BEZEMER, “Financialisering kan verklaring zijn voor macro-economische ‘puzzels’”, in ESB, 1 april 2021 (nvpv: het platform voor economen in Nederland)
[52] Cryptomunten zoals bitcoin zijn de nieuwe rage onder beleggers. Nobelprijswinnaar en econoom Paul Krugman is niet te spreken over cryptomunten: “Ondanks jarenlange inspanningen is nog niemand erin geslaagd een andere serieuze toepassing voor cryptomunten te vinden dan het witwassen van geld.” in de New York Times, 11-11-2019.
[53] Dirk Bezemer, Nieuwe Bril, in: De Groene Amsterdammer, 1 maart 2023
[54] RE-STORY, “Er is niet meer geld nodig voor de transitie, zegt Bezemer.” op Re-Story.be
[55] Jelle VERSIEREN, “8.000 miljard euro is langdurig werkloos. Wie doet dààr wat aan?”, in: De Morgen,10 april 2016. Het aangehaalde boek: Richard Westra,Unleashing Usury How Finance Opened the Door to Capitalism Then Swallowed It Whole, Clarity Press, 2016, 9780986085338
Ter herinnering: Geld moet dus in beweging blijven. Daarom de voorstellen om een houdbaarheidsdatum te zetten op geld. Zie Mwww - 3. Tien Vragen.
[56] Mariana MAZZUCATO, De waarde van alles. Onttrekken of toevoegen aan de wereldeconomie, Nieuw Amsterdam, 2019, 9789046823798
Mariana MAZZUCATO, Moonshot, Grootse missies voor de hervorming van het kapitalisme, Nieuw Amsterdam, 2019, 9789046823798
[57] Marthe NUSSBAUM, Niet voor de winst. Waarom de democratie de geesteswetenschappen nodig heeft, Ambo|Anthos, 2010, 978 90 263 2665 3, p. 32
[58] Zie onder meer : Sacha DIERCKX, 'Een vermogensbelasting is onmogelijk' — De mythe doorprikt, in: Samenleving & Politiek, 2020, nr. 10, p. 50-57
Simon VAN TEUTEM, “Red de verzorgingsstaat – belast onverdiend inkomen”, in: De Correspondent, 7 juni 2022
[59] Cécile BOURGNEUF, “Comment crisper davantage les syndicats enseignants ? La leçon d’Emmanuel Macron”, in: La Libération, 22 maart 2023 — mijn vertaling
[60] Zie over het tanende vertrouwen in politici e.d. “Betrouwbare politiek”, in Het Verzet, maart 2022
Een vriend van mij - dank je, Joep — stuurt me deze ochtend (6 april) een interview met Madeleine Schwartz, ex-boekrecensente van de New York Times Book Review die woont in Frankrijk, onder de titel Macron Unreformed. Het start met de quote: “Veel van de woede over deze hervorming (nvpv: in Frankrijk) komt voort uit andere angsten: de toegenomen ongelijkheid, de stijgende kosten van levensonderhoud en het gevoel van veel Fransen buiten Parijs dat ze totaal buitengesloten zijn (nvpv: cut off).“ (mijn vertaling)
[61] Dieter BRULL, De sociale impuls van de antroposofie, p. 168
[62] Gary BECKER, Human Capital. A Theoretical and Empirical Analysis with Special Reference to Education, University of Chicago Press, 1994 (3de editie), 9780226041209
[63] De Marxistische filosoof Ernest Mandel waarschuwde al begin jaren 70 voor het in productie stoppen en de privatisering van collectieve kennis. Zie: Eric CORYN, Gramsci lezen. Van klassenstrijd tot woke. ASP, 2022, p. 107. Hij verwijst ook naar de interessante Slow Science-beweging die zich hiertegen verzet.
Het geestesleven zorgt overigens ook voor de nodige impulsen in het rechtsleven (het politieke domein, zo je wil), bijvoorbeeld in ideeën voor het verhogen van participatie van de burgers. Deze stroom van geestesleven naar rechtsleven is voor latere bijdragen.
[64] Marthe NUSSBAUM, Niet voor de winst. Waarom de democratie de geesteswetenschappen nodig heeft., Ambo|Anthos, 2010, 978 90 263 2665 3,
[65] Marthe NUSSBAUM, Niet voor de winst, p. 22-23
[66] Lewis HYDE, The gift : how the creative spirit transforms the world, Vintage Books, 2019, p. 13 Mijn vertaling.
[67] Roeland BYL, “Minister Ben Weyts (N-VA) over de kwaliteit van het onderwijs: ‘De tijd van vrijblijvendheid is voorbij”, in: Trends, 01-09-2021
[68] Jos VERHULST, Basisinkomen, landrente en sociale driegeleding, 2017, p. 19. Dit auto-referaat is als PDF te verkrijgen via [email protected]
[69] Zie hierover: Armin Steuernagel, Transforming Ownership to Create a Better Economy, TEDxZurich
[70] Dirk BARREZ, Coöperaties. Hoe hervormen we de economie, Global Society, 2014, 9789081803410 en Dirk BARREZ, Transitie. Onze welvaart van morgen, Pala & Pelckmans Pro, 2016, 9789463370349
[71] Lex BOS, Schenken en danken? Verwaarloosde kwaliteiten in een wereld vol commercie., Christofoor, 1998, 9062386466, p. 34
Over de geschiedenis en het belang van het geschenk zie ook: Aafke KOMTER (red.), Het Geschenk. Over de verschillende betekenissen van geven, Amsterdam UP, 1997, 905356
[72] Peter SCHILINSKI, Wat is sociale driegeleding, Nearchus, 1994, p.60
[73] Jos VERHULST, De arbeid bevrijden, p. 23